Jona's gebed
1Toen bad Jona tot de HEERE, zijn God, vanuit het binnenste van de vis.
2Hij zei:
Ik riep uit mijn benauwdheid tot de HEERE
en Hij antwoordde mij.
Uit de schoot van het graf riep ik om hulp,
U hoorde mijn stem.
3Want U wierp mij de diepte in, in het hart van de zeeën,
een watervloed omringde mij;
al Uw baren en Uw golven
sloegen over mij heen.
4En ík zei:
Verstoten ben ik van voor Uw ogen;
toch zal ik opnieuw aanschouwen
Uw heilige tempel.
5Water omving mij, bedreigde mijn leven,
de watervloed omving mij.
Zeewier was om mijn hoofd gebonden.
6Naar de diepste gronden van de bergen
daalde ik af in de aarde;
haar grendels sloten zich voor eeuwig achter mij.
Maar uit het verderf trok U mijn leven omhoog,
HEERE, mijn God!
7Toen mijn ziel in mij bezweek,
dacht ik aan de HEERE;
mijn gebed kwam tot U,
in Uw heilige tempel.
8Wie nietige afgoden vereren,
verlaten Hem Die hun goedertieren is.
9Maar ik, met dankzegging zal ik U offers brengen;
wat ik beloofd heb, zal ik nakomen.
Het heil is van de HEERE!
10Toen sprak de HEERE tot de vis, en hij spuwde Jona uit op het droge.