Beloften van zegen en vloek
1U mag voor uzelf geen afgoden maken, u mag voor uzelf geen beeld of gewijde steen oprichten en u mag in uw land geen gebeeldhouwde steen zetten om u daarvoor neer te buigen, want Ik ben de HEERE, uw God.
2Mijn sabbatten moet u in acht nemen, en voor Mijn heiligdom moet u eerbied hebben. Ik ben de HEERE.
3Als u in Mijn verordeningen wandelt en Mijn geboden in acht neemt en ze houdt,
4dan zal Ik u op zijn tijd regen geven, zodat het land zijn opbrengst zal geven en de bomen van het veld hun vruchten zullen geven.
5Dan zal de dorstijd bij u tot de wijnoogst duren, en de wijnoogst zal tot de zaaitijd duren. U zult uw brood tot verzadiging toe eten en onbezorgd in uw land wonen.
6Ik zal vrede in het land geven, zodat u kunt slapen zonder dat iemand u schrik aanjaagt. Ik zal de wilde dieren uit het land wegdoen en geen zwaard zal meer door uw land gaan.
7U zult uw vijanden achtervolgen en zij zullen door het zwaard vóór u neervallen.
8Vijf van u zullen er honderd achtervolgen, en honderd van u zullen er tienduizend achtervolgen. Uw vijanden zullen door het zwaard vóór u neervallen.
9Ik zal Mij naar u toewenden, u vruchtbaar en talrijk maken en Mijn verbond met u bevestigen.
10Terwijl u nog van de oude oogst van het oude jaar eet, kunt u de oude oogst al wegdoen vanwege de nieuwe.
11Ik zal Mijn tabernakel in uw midden plaatsen en Mijn ziel zal niet van u walgen.
12Ik zal in uw midden wandelen. Ik zal u tot een God zijn en u zult Mij tot een volk zijn.
13Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land van de Egyptenaren geleid heeft, zodat u niet meer hun slaven bent. Ik heb de stangen van uw juk gebroken en u rechtop laten gaan.
14Maar als u niet naar Mij luistert en al deze geboden niet doet,
15als u Mijn verordeningen verwerpt en als uw ziel van Mijn bepalingen walgt, zodat u geen enkele van Mijn geboden doet door Mijn verbond te verbreken,
16dan zal Ik Zelf dit met u doen: Ik zal verschrikking over u brengen, tering en koorts, die uw ogen doen bezwijken en uw leven doen wegkwijnen. U zult uw zaad voor niets zaaien, want uw vijanden zullen het opeten.
17Ik zal Mijn aangezicht tegen u keren, zodat u door uw vijanden verslagen wordt. Zij die u haten, zullen over u heersen. U zult op de vlucht slaan, terwijl niemand u achtervolgt.
18Als u dan ondanks dit alles nog niet naar Mij luistert, dan zal Ik u vanwege uw zonden zeven keer erger straffen.
19Ik zal de trots op uw eigen kracht breken. Ik zal uw hemel als ijzer maken en uw aarde als brons.
20Uw kracht zal voor niets verbruikt worden, uw land geeft zijn opbrengst niet en de bomen op het land geven hun vruchten niet.
21Als u dan tegen Mij blijft ingaan en niet naar Mij wilt luisteren, dan zal Ik u overeenkomstig uw zonden zeven keer harder slaan.
22Ik zal de dieren van het veld op u afsturen en die zullen u van kinderen beroven, uw vee uitroeien en u in aantal zó verminderen, dat uw wegen er verlaten bij liggen.
23En als u zich hierdoor nog niet laat bestraffen en tegen Mij blijft ingaan,
24dan zal Ik Zelf ook tegen u ingaan en zal Ik Zelf u vanwege uw zonden ook zeven keer harder slaan.
25Dan breng Ik het zwaard over u, dat de wraak van het verbond voltrekt. Wanneer u zich dan in uw steden verzamelt, zal Ik de pest in uw midden sturen. U zult in de hand van de vijand overgegeven worden.
26Wanneer Ik het u aan brood laat ontbreken, dan zullen tien vrouwen uw brood in één oven bakken en zij zullen uw brood in afgewogen hoeveelheden moeten teruggeven. U zult eten, maar niet verzadigd worden.
27Als u dan hierom nog niet naar Mij luistert en u tegen Mij blijft ingaan,
28dan zal Ik met grimmigheid tegen u ingaan en zal Ik Zelf u vanwege uw zonden ook zeven keer erger straffen.
29U zult dan het vlees van uw eigen zonen eten, en het vlees van uw eigen dochters zult u eten.
30Ik zal uw offerhoogten wegvagen en uw wierookaltaren uitroeien. Ik zal uw dode lichamen op de dode lichamen van uw stinkgoden werpen en Mijn ziel zal van u walgen.
31Ik zal van uw steden een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten. Ik wil de aangename geur van uw offers niet ruiken.
32Ik Zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden die daarin zijn gaan wonen, zich erover zullen ontzetten.
33Ik zal u dan onder de heidenvolken verstrooien en Ik zal achter u een zwaard trekken. Uw land zal een woestenij worden en uw steden een puinhoop.
34Dan zal het land behagen scheppen in zijn sabbatsjaren, alle dagen dat het verwoest ligt en u in het land van uw vijanden bent. Dan zal het land rusten en zal het behagen scheppen in zijn sabbatsjaren.
35Alle dagen dat het verwoest ligt, zal het rusten, omdat het niet rustte gedurende uw sabbatten, toen u het bewoonde.
36En wie van u overgebleven zijn, zal Ik in de landen van hun vijanden angst inboezemen, zodat het geritsel van een opdwarrelend blaadje hen al opjagen zal. Zij zullen op de vlucht slaan alsof ze voor een zwaard op de vlucht slaan, en neervallen, terwijl niemand hen opjaagt.
37Zij zullen over elkaar struikelen alsof ze zich voor een zwaard uit de voeten maken, terwijl niemand hen opjaagt. U zult geen stand kunnen houden tegen uw vijanden,
38maar u zult omkomen onder de heidenvolken en het land van uw vijanden zal u verslinden.
39En wie van u overgebleven zijn, zullen vanwege hun ongerechtigheid wegkwijnen in de landen van uw vijanden. Ja, ook vanwege de ongerechtigheden van hun vaderen zullen zij met hen wegkwijnen.
Bekering en vergeving
40Wanneer zij hun ongerechtigheid zullen belijden, mét de ongerechtigheid van hun vaderen, hun trouwbreuk, die zij tegen Mij gepleegd hebben, en ook dat zij tegen Mij zijn ingegaan
41– zodat Ik ook Zelf tegen hen inging en hen in het land van hun vijanden bracht – of wanneer dan hun onbesneden hart vernederd wordt en zij behagen scheppen in de straf voor hun ongerechtigheid,
42dan zal Ik denken aan Mijn verbond met Jakob. En ook aan Mijn verbond met Izak, en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik denken, en Ik zal denken aan het land.
43Terwijl het land door hen verlaten is en behagen schept in zijn sabbatsjaren – het ligt er immers omwille van hen verlaten bij – hebben zijzelf behagen in de straf voor hun ongerechtigheid, omdat, ja, omdat zij Mijn bepalingen verwierpen en hun ziel van Mijn verordeningen walgde.
44Maar bovendien: wanneer zij in het land van hun vijanden zijn, dan zal Ik hen niet verwerpen en niet van hen walgen door hen te vernietigen en Mijn verbond met hen te verbreken, want Ik ben de HEERE, hun God.
45Ik zal ter wille van hen denken aan het verbond met de voorouders, die Ik voor de ogen van de heidenvolken uit het land Egypte geleid heb om hun tot een God te zijn. Ik ben de HEERE.
46Dit zijn de verordeningen, de bepalingen en de wetten die de HEERE gegeven heeft, over de verhouding tussen Hem en de Israëlieten, op de berg Sinaï, door de dienst van Mozes.