Waarschuwing tegen slechte vrouwen
1Mijn zoon, neem mijn woorden in acht,
berg mijn geboden bij jou op.
2Neem mijn geboden in acht en leef,
en neem mijn onderricht in acht als je oogappel.
3Bind ze aan je vingers,
schrijf ze op de tafel van je hart.
4Zeg tegen de wijsheid: Jij bent mijn zuster,
en noem het inzicht je bloedverwant,
5opdat zij je bewaren voor de vreemde vrouw,
voor de onbekende die jou met haar woorden vleit.
6Want door het venster van mijn huis,
door mijn traliewerk, zag ik neer.
7Ik zag bij de onverstandigen,
ik merkte onder de jongeren een jongen zonder verstand op
8die de straat overstak bij haar hoek
en voortschreed in de richting van haar huis,
9in de schemering, in de avond van de dag,
te middernacht en in het donker.
10En zie, een vrouw kwam hem tegemoet,
uitgedost als een hoer en arglistig van hart.
11Zij was onrustig en opstandig,
haar voeten bleven niet thuis.
12Nu eens op straat, dan weer op de pleinen,
zij loerde bij alle hoeken.
13Zij greep hem vast en kuste hem.
Zij trok een stalen gezicht en zei tegen hem:
14Ik moet dankoffers brengen,
ik ben vandaag mijn geloften nagekomen.
15Daarom ben ik naar buiten gegaan, jou tegemoet
om je ijverig te zoeken en – daar vond ik je!
16Ik heb mijn rustbank opgemaakt met dekens,
kleurige spreien van Egyptisch linnen.
17Mijn slaapplaats heb ik besprenkeld
met mirre, aloë en kaneel.
18Kom, laten we dronken worden van liefde, tot de morgen toe,
laten we samen genieten van grote liefde.
19Want mijn man is niet thuis,
hij is voor een verre reis vertrokken.
20Hij heeft de geldbuidel in zijn hand meegenomen,
op de dag van de volle maan zal hij thuiskomen.
21Zij haalde hem over door haar grote overredingskracht,
zij verleidde hem door het gevlei van haar lippen.
22Meteen ging hij achter haar aan,
zoals een rund ter slachting gaat
en zoals een dwaas in een enkelboei als straf,
23totdat een pijl zijn lever splijt,
zoals een vogel zich haast naar een strik,
en niet weet dat het tegen zijn leven gericht is.
24Nu dan, kinderen, luister naar mij
en sla acht op de woorden van mijn mond.
25Laat je hart niet afwijken naar haar wegen,
laat het niet afdwalen op haar paden.
26Zij heeft immers vele dodelijk gewonden doen neervallen,
geweldig veel zijn allen die zij heeft gedood.
27Haar huis is een weg naar het graf,
die afdaalt naar de binnenkamers van de dood.