Vijfde boetpsalm
1Een gebed van een ellendige, wanneer hij bezweken is en zijn klacht uitstort voor het aangezicht van de HEERE.
2HEERE, luister naar mijn gebed,
laat mijn hulpgeroep tot U komen.
3Verberg Uw aangezicht niet voor mij;
neig Uw oor tot mij
op de dag van mijn benauwdheid;
op de dag dat ik roep, verhoor mij spoedig.
4Want mijn dagen zijn als rook vervlogen,
mijn beenderen zijn uitgebrand als een haard.
5Mijn hart is geslagen en verdord als gras,
zodat ik vergeten heb mijn brood te eten.
6Mijn beenderen kleven aan mijn vlees
door mijn luide zuchten.
7Ik lijk op een kauw in de woestijn,
ik ben geworden als een steenuil te midden van de puinhopen.
8Ik lig wakker, ik ben geworden
als een eenzame mus op het dak.
9Mijn vijanden honen mij de hele dag;
wie tegen mij razen, gebruiken mijn naam als een vloek.
10Want ik eet as als brood,
wat ik drink, meng ik met tranen,
11vanwege Uw gramschap en Uw grote toorn,
want U hebt mij opgetild en weer neergeworpen.
12Mijn dagen zijn als een langer wordende schaduw
en ík verdor als gras.
13Maar U, HEERE, U blijft voor eeuwig,
de gedachtenis aan U van generatie op generatie.
14Ú zult opstaan, U zult Zich ontfermen over Sion,
want de tijd om haar genadig te zijn,
want de vastgestelde tijd is gekomen.
15Want Uw dienaren zijn haar stenen goedgezind
en hebben medelijden met haar gruis.
16De heidenvolken zullen de Naam van de HEERE vrezen,
alle koningen van de aarde Uw heerlijkheid,
17wanneer de HEERE Sion heeft opgebouwd,
in Zijn heerlijkheid verschenen is,
18Zich gewend heeft tot het gebed van de allerarmsten,
en hun gebed niet heeft veracht.
19Dit wordt beschreven voor de volgende generatie.
Het volk dat geschapen wordt, zal de HEERE loven.
20Want Hij heeft uit Zijn heilige hoogte neergezien,
de HEERE heeft uit de hemel op de aarde neergekeken,
21om het gekerm van de gevangenen te horen,
om los te maken wie ten dode zijn opgeschreven,
22zodat men van de Naam van de HEERE zal vertellen te Sion
en Zijn lof in Jeruzalem,
23wanneer de volken tezamen bijeen zullen komen,
en de koninkrijken, om de HEERE te dienen.
24Hij heeft mijn kracht op de weg neergedrukt,
mijn dagen heeft Hij verkort.
25Mijn God, zei ik, neem mij niet weg op de helft van mijn dagen,
Uw jaren duren voort van generatie op generatie.
26U hebt voorheen de aarde gegrondvest,
de hemel is het werk van Uw handen.
27Die zullen vergaan, maar Ú zult standhouden;
zij alle zullen verslijten als een kleed.
U zult ze verwisselen als een gewaad
en zij zullen verdwijnen.
28Maar U blijft Dezelfde,
aan Uw jaren zal geen einde komen.
29De kinderen van Uw dienaren zullen veilig wonen,
hun nageslacht zal voor Uw aangezicht bevestigd worden.