Het leven is kort
1Een psalm van David, voor de koorleider, van Jeduthun.
2Ik zal mijn wegen bewaren, zei ik,
zodat ik niet zondig met mijn tong;
ik zal mijn mond met een muilkorf bewaren,
zolang de goddeloze tegenover mij staat.
3Ik was verstomd en hield mij stil,
ik zweeg van het goede.
Maar mijn lijden werd heviger,
4mijn hart werd heet in mijn binnenste.
Een vuur ontbrandde bij mijn zuchten;
toen sprak ik met mijn tong:
5HEERE, maak mij mijn einde bekend
en wat de maat van mijn dagen is,
zodat ik weet hoe vergankelijk ik ben.
6Zie, U hebt mijn dagen een handbreed gemaakt
en mijn levensduur is voor U als niets.
Ja, ieder mens is niet meer dan een zucht,
hoe vast hij ook staat. Sela
7Ja, de mens loopt rond in een schijnbeeld.
Ja, tevergeefs is men onrustig.
Men brengt van alles bijeen
en weet niet wie het binnenhalen zal.
8En nu, wat verwacht ik, Heere?
Mijn hoop, die is op U!
9Red mij van al mijn overtredingen,
maak mij niet tot een smaad voor de dwaas.
10Ik ben verstomd,
ik zal mijn mond niet opendoen,
want Ú hebt het gedaan.
11Neem Uw plaag van mij weg;
ik ben bezweken door de bestrijding van Uw hand.
12Bestraft U iemand met straffen om zijn ongerechtigheid,
dan doet U zijn aantrekkelijkheid als een mot teniet.
Ja, ieder mens is een zucht. Sela
13Luister naar mijn gebed, HEERE,
neem mijn hulpgeroep ter ore,
zwijg niet bij mijn tranen,
want ik ben een vreemdeling bij U,
een bijwoner, zoals al mijn vaderen.
14Wend Uw blik van mij af, zodat ik mij verkwik,
voordat ik heenga en er niet meer ben.