Klacht van het verstoten volk
1Voor de koorleider, een onderwijzing, van de zonen van Korach.
2O God, met onze oren hebben wij het gehoord,
onze vaderen hebben het ons verteld:
U hebt een werk gedaan in hun dagen,
in de dagen vanouds.
3Ú hebt de heidenvolken met Uw hand verdreven,
maar hén geplant.
U hebt de volken kwaad aangedaan,
maar hén zich laten uitbreiden.
4Want zij hebben het land niet door hun zwaard in bezit genomen
en hún arm heeft hun geen verlossing gegeven,
maar Uw rechterhand, Uw arm
en het licht van Uw aangezicht, omdat U hun goedgezind was.
5Ú bent mijn Koning, o God;
gebied volkomen verlossing voor Jakob!
6Door U stoten wij onze tegenstanders neer,
in Uw Naam vertrappen wij wie tegen ons opstaan.
7Want ik vertrouw niet op mijn boog,
mijn zwaard zal mij niet verlossen.
8Maar U verlost ons van onze tegenstanders,
U maakt wie ons haten, beschaamd.
9In God roemen wij de hele dag,
Uw Naam zullen wij voor eeuwig loven. Sela
10Niettemin hebt U ons verstoten en te schande gemaakt,
omdat U met onze legers niet oprukt.
11U doet ons terugdeinzen voor de tegenstander,
en wie ons haten, plunderen ons uit ten bate van zichzelf.
12U geeft ons over als schapen om op te eten,
U verstrooit ons onder de heidenvolken.
13U verkoopt Uw volk voor weinig geld,
U verhoogt hun prijs niet.
14U maakt ons tot smaad voor onze buren,
tot spot en schimp voor wie ons omringen.
15U maakt ons tot een spreekwoord onder de heidenvolken
en doet de natiën het hoofd over ons schudden.
16De hele dag zie ik mijn schande voor mij
en schaamte bedekt mijn gezicht,
17vanwege de stem van wie mij hoont en lastert,
vanwege de vijand en de wraakzuchtige.
18Dit alles is ons overkomen, toch hebben wij U niet vergeten
of Uw verbond verloochend.
19Ons hart is niet teruggeweken
en onze schreden zijn niet van Uw pad geweken,
20ook al hebt U ons in een oord van jakhalzen verpletterd,
en ons met een schaduw van de dood overdekt.
21Als wij de Naam van onze God hadden vergeten
en onze handen hadden uitgebreid naar een vreemde god,
22zou God dat niet onderzoeken?
Want Hij weet wat er in het hart verborgen ligt.
23Maar om U worden wij de hele dag gedood;
wij worden beschouwd als slachtschapen.
24Word wakker! Waarom zou U slapen, Heere?
Ontwaak! Verstoot ons niet voor altijd.
25Waarom zou U Uw aangezicht verbergen,
onze ellende en onze onderdrukking vergeten?
26Want onze ziel ligt neergebukt in het stof;
onze buik kleeft aan de aarde.
27Sta op, ons te hulp,
verlos ons omwille van Uw goedertierenheid.