Paulus op Malta
1En eerst toen wij in veiligheid waren, vernamen wij, dat het eiland Malta heette. 2En de inlanders bewezen ons buitengewone menslievendheid, want zij staken een groot vuur aan en haalden er ons allen bij om de dreigende regen en om de koude. 3En toen Paulus een bos dor hout bijeengehaald had en op het vuur legde, kwam er door de hitte een adder uit en beet zich vast aan zijn hand. 4En toen de inlanders het dier aan zijn hand zagen hangen, zeiden zij tot elkaar: Deze man is zeker een moordenaar, die de wraakgodin niet wil laten leven, nu hij aan de zee ontkomen is. 5Maar hij schudde het dier af in het vuur, zonder enig letsel te ondervinden; 6zij echter verwachtten, dat hij zou opzwellen of plotseling dood neervallen. Doch toen zij na lang wachten zagen, dat zich niets ongewoons bij hem voordeed, sloeg hun mening om en zeiden zij, dat hij een god was.
7En in de omgeving van die plaats lag een landgoed van de bestuurder van het eiland, Publius genaamd, die ons opnam en ons drie dagen vriendelijk gastvrijheid verleende. 8Nu geschiedde het, dat de vader van Publius met ingewandskoortsen te bed lag; en Paulus ging tot hem en deed een gebed, en hij legde hem de handen op en genas hem. 9En toen dit geschied was, kwamen ook de anderen op het eiland, die ziekten hadden, en werden genezen; 10en zij vereerden ons ook met vele eerbewijzen en toen wij weer uitzeilden, voorzagen zij nog in hetgeen wij nodig hadden.
Paulus te Rome
11Na drie maanden nu zeilden wij uit met een schip uit Alexandrië, dat op het eiland overwinterd had, en de Dioskuren als kenteken voerde. 12En te Syracuse aangekomen, bleven wij daar drie dagen, 13vanwaar wij, na langs het eiland te zijn gevaren, te Regium aankwamen; en toen na één dag de wind zuid werd, kwamen wij reeds de tweede te Puteoli aan. 14Hier vonden wij broeders en wij werden uitgenodigd zeven dagen bij hen te blijven. En zo gingen wij naar Rome. 15En vandaar kwamen de broeders, die van onze aangelegenheden gehoord hadden, ons tot Forum Appii en Tres Tabernae tegemoet, en toen Paulus hen zag, dankte hij God en greep moed.
16En toen wij te Rome aangekomen waren, kreeg Paulus verlof op zichzelf te wonen met de soldaat die hem bewaakte.
17En het geschiedde na drie dagen, dat Paulus de voormannen der Joden samenriep, en toen zij bijeen gekomen waren, zeide hij tot hen: Mannen broeders, ofschoon ik niets gedaan heb tegen ons volk of de voorvaderlijke gewoonten, ben ik uit Jeruzalem gevankelijk overgeleverd in de handen der Romeinen, 18die na onderzoek mij wilden vrijlaten, omdat er bij mij van geen halsmisdaad sprake was. 19Maar toen de Joden in verzet gingen, werd ik genoodzaakt mij op de keizer te beroepen; niet, dat ik mijn volk van iets wilde beschuldigen. 20Daarom heb ik verzocht u te zien en toe te spreken, want om de hoop van Israël draag ik deze keten. 21Maar zij zeiden tot hem: Wij voor ons hebben geen brieven over u uit Judea ontvangen, en ook is niemand van de broeders iets kwaads van u komen boodschappen of spreken. 22Maar wij stellen het wel op prijs van u te vernemen, welke uw denkbeelden zijn, want wat deze secte betreft, ons is bekend, dat zij overal tegenspraak vindt.
23En nadat zij een dag met hem hadden afgesproken, kwamen verscheidenen tot hem in zijn verblijf, wie hij met nadruk het Koninkrijk Gods voorstelde, pogende hen te overtuigen ten opzichte van Jezus, uit de wet van Mozes en de profeten, van de vroege morgen tot de avond toe. 24En sommigen gaven wel gehoor aan hetgeen gezegd werd, maar anderen bleven ongelovig; 25en zonder het eens geworden te zijn, gingen zij uiteen, nadat Paulus dit ene woord gesproken had: Terecht heeft de heilige Geest door de profeet Jesaja tot uw vaderen gesproken, 26zeggende:
Ga heen tot dit volk en zeg:
Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken; 27want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten,
opdat zij niet zien met hun ogen
en met hun oren niet horen en met hun hart niet verstaan en zij zich bekeren,
en Ik hen zou genezen.
28Het zij u dan bekend, dat dit heil Gods aan de heidenen gezonden is; die zullen dan ook horen! 29[En nadat hij dit gezegd had, gingen de Joden al redetwistende heen.]
30En hij bleef de volle termijn van twee jaar in zijn eigen gehuurde woning, en ontving allen, die tot hem kwamen, 31predikende het Koninkrijk Gods, en onderricht gevende aangaande de Here Jezus Christus met alle vrijmoedigheid, zonder enige belemmering.