Tegen de verleiding tot afgoderij
1Wanneer onder u een profeet optreedt of iemand, die dromen heeft, en hij u een teken of een wonder aankondigt, 2en het teken of het wonder komt, waarover hij u gesproken heeft met de woorden: laten wij andere goden achterna lopen, die gij niet gekend hebt, en laten wij hen dienen – 3dan zult gij naar de woorden van die profeet of van die dromer niet luisteren; want de Here, uw God, stelt u op de proef om te weten, of gij de Here, uw God, liefhebt met uw ganse hart en met uw ganse ziel. 4De Here, uw God, zult gij volgen, Hem vrezen, zijn geboden houden en naar zijn stem luisteren: Hem zult gij dienen en aanhangen. 5Die profeet of dromer zal ter dood gebracht worden, omdat hij afval gepredikt heeft van de Here, uw God, die u uit het land Egypte geleid en uit het diensthuis verlost heeft – om u af te trekken van de weg, die de Here, uw God, u geboden heeft te gaan. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen.
6Wanneer uw broeder, de zoon van uw moeder, of uw zoon, uw dochter, uw eigen vrouw of uw boezemvriend u in het geheim wil verleiden en zegt: laten wij andere goden gaan dienen, goden die noch gij noch uw vaderen gekend hebben, 7behorende tot de goden der volken rondom u, dichtbij of veraf, van het ene einde der aarde tot het andere – 8dan zult gij hem niet ter wille zijn noch naar hem luisteren; gij zult hem niet ontzien, noch hem sparen en zijn schuld bedekken, 9maar hem zeker doden; het eerst zal uw hand zich tegen hem keren om hem ter dood te brengen en daarna de hand van het gehele volk. 10Gij zult hem stenigen, zodat hij sterft, omdat hij getracht heeft u af te trekken van de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heeft. 11Dan zal geheel Israël het horen en vrezen en men zal niet opnieuw zulk een wandaad in uw midden doen.
12Wanneer gij in een van de steden, die de Here, uw God, u geven zal om daar te wonen, hoort zeggen: 13Er zijn snode mannen uit uw midden voortgekomen, die de inwoners van hun stad tot afval gebracht hebben door te zeggen: laten wij andere goden gaan dienen, die gij niet gekend hebt – 14dan zult gij terdege onderzoek doen en grondig navragen; en als het waar blijkt, als het vast staat, als deze gruwel in uw midden bedreven is, 15dan zult gij de inwoners van die stad zeker slaan met de scherpte des zwaards, door haar zelf met al wat daarin is en met haar vee door de scherpte des zwaards met de ban te treffen. 16De gehele buit zult gij midden op het plein bijeenbrengen en gij zult de stad met de gehele buit met vuur verbranden als een volledig brandoffer voor de Here, uw God: zij zal altoos een puinhoop blijven en niet herbouwd worden; 17ook zal niets van het gebannene aan uw hand kleven; opdat de Here zijn brandende toorn late varen, u barmhartigheid betone, Zich over u erbarme en u talrijk make, zoals Hij uw vaderen gezworen heeft; 18want dan luistert gij naar de stem van de Here, uw God, om al zijn geboden te onderhouden, die ik u heden opleg – door te doen wat recht is in de ogen van de Here, uw God.