1Lange tijd, nadat de Here Israël rust gegeven had van al zijn vijanden aan alle zijden, en toen Jozua oud en hoogbejaard was, 2riep Jozua geheel Israël, zijn oudsten, zijn hoofden, zijn rechters en zijn opzieners samen en zeide tot hen: Ik ben oud en hoogbejaard geworden, 3en zelf hebt gij gezien al wat de Here, uw God, al deze volken gedaan heeft, om uwentwil. Want de Here, uw God, heeft zelf voor u gestreden. 4Ziet, ik heb deze volken, die overgebleven zijn, door het lot aan uw stammen als erfdeel toegewezen, van de Jordaan af, benevens al de volken die ik uitgeroeid heb tot aan de Grote Zee in het westen. 5En de Here, uw God, zelf zal hen voor u uitjagen en hen voor u wegdrijven, en gij zult hun land in bezit nemen, zoals de Here, uw God, u heeft toegezegd. 6Weest zeer standvastig in het onderhouden en volbrengen van alles wat geschreven staat in het wetboek van Mozes, opdat gij daarvan niet afwijkt naar rechts of links, 7en u niet inlaat met deze volken, die nog bij u overgebleven zijn, de naam van hun goden niet belijdt of daarbij zweert, noch hen dient of u voor hen nederbuigt. 8Maar de Here, uw God, zult gij aanhangen, zoals gij tot op deze dag gedaan hebt. 9De Here toch heeft grote en machtige volken voor u uitgedreven, en wat u aangaat: niemand heeft voor u kunnen standhouden tot op deze dag. 10Eén van u vervolgde duizend, want de Here, uw God, zelf streed voor u, zoals Hij u beloofd heeft. 11Neemt u zorgvuldig in acht en hebt de Here, uw God, lief; 12want indien gij u afkeert en het overschot van deze volken, die nog bij u overgebleven zijn, aanhangt, u met hen verzwagert en u met hen inlaat en zij met u, 13weet dan voorzeker, dat de Here, uw God, deze volken niet verder voor u verdrijven zal; dan zullen zij u worden tot een strik en een val, tot een gesel op uw zijden en dorens in uw ogen, totdat gij vergaan zult uit dit goede land, dat de Here, uw God, u gegeven heeft. 14Zie, ik ga thans de weg van al het aardse; erkent nu met geheel uw hart en geheel uw ziel, dat niet één van alle goede beloften die de Here, uw God, u gegeven heeft, onvervuld gebleven is. Alles is voor u uitgekomen. Zijnerzijds is niets onvervuld gebleven. 15Maar zoals al het goede over u gekomen is, dat de Here, uw God, u beloofd heeft, zo zal de Here alle kwaad over u brengen, totdat Hij u verdelgd zal hebben uit dit goede land dat de Here, uw God, u gegeven heeft. 16Wanneer gij het verbond schendt, dat de Here, uw God, u heeft opgelegd, en gij andere goden gaat dienen en u voor hen nederbuigt, dan zal de toorn des Heren tegen u ontbranden en gij zult welhaast vergaan uit het goede land dat Hij u gegeven heeft.