De genezing van een melaatse
1Nadat Hij nu van de berg was afgedaald, volgden Hem vele scharen. 2En zie, een melaatse kwam tot Hem en viel voor Hem neder, zeggende: Here, indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen. 3En Hij strekte de hand uit en raakte hem aan en zeide: Ik wil het, word rein. En terstond werd hij rein van zijn melaatsheid. 4En Jezus zeide tot hem: Zie toe, dat gij het aan niemand zegt, maar ga heen, toon u aan de priester en offer de gave, die Mozes heeft voorgeschreven, hun tot een getuigenis.
De hoofdman te Kafarnaüm
5Toen Hij nu Kafarnaüm binnenging, kwam een hoofdman tot Hem met een bede, 6en zeide: Here, mijn knecht ligt thuis, verlamd, met hevige pijn. 7Hij zeide tot hem: Zal Ik komen en hem genezen? 8Doch de hoofdman antwoordde en zeide: Here, ik ben niet waard, dat Gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts een woord en mijn knecht zal herstellen. 9Want ik ben zelf een ondergeschikte met soldaten onder mij, en ik zeg tot de één: Ga heen, en hij gaat heen, en tot een ander: Kom, en hij komt, en tot mijn slaaf: Doe dit, en hij doet het. 10Toen Jezus dit hoorde, verwonderde Hij Zich en zeide tot hen, die Hem volgden: Voorwaar, zeg Ik u, bij niemand in Israël heb Ik een zó groot geloof gevonden! 11Ik zeg u, dat er velen zullen komen van oost en west en zullen aanliggen met Abraham en Isaak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen; 12maar de kinderen van het Koninkrijk zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. 13En Jezus zeide tot de hoofdman: Ga heen, u geschiede naar uw geloof. En de knecht genas, juist op dat uur.
Genezingen
14En Jezus kwam in het huis van Petrus en zag diens schoonmoeder met koorts te bed liggen. 15En Hij vatte haar hand en de koorts verliet haar, en zij stond op en diende Hem.
16Toen het nu avond werd, bracht men vele bezetenen tot Hem; en Hij dreef de geesten uit met zijn woord en die ernstig ongesteld waren genas Hij allen, 17opdat vervuld zou worden, hetgeen gesproken werd door de profeet Jesaja, toen hij zeide:
Hij heeft onze zwakheden op Zich genomen en onze ziekten heeft Hij gedragen.
Het volgen van Jezus
18Toen Jezus een schare rondom Zich zag, beval Hij te vertrekken naar de overkant. 19En er kwam een schriftgeleerde tot Hem en zeide: Meester, ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat. 20En Jezus zeide tot hem: De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen. 21Een ander echter, een van zijn discipelen, zeide tot Hem: Here, sta mij toe eerst heen te gaan en mijn vader te begraven. 22Maar Jezus zeide tot hem: Volg Mij en laat de doden hun doden begraven.
De storm op het meer
23En toen Hij in het schip ging, volgden zijn discipelen Hem. 24En zie, er kwam een grote onstuimigheid op de zee, zodat de golven over het schip sloegen; maar Hij sliep. 25En zij kwamen en maakten Hem wakker en zeiden: Here, help ons, wij vergaan! 26En Hij zeide tot hen: Waarom zijt gij bevreesd, kleingelovigen? Toen stond Hij op en bestrafte de winden en de zee, en het werd volkomen stil. 27En de mensen verwonderden zich en zeiden: Wat voor iemand is deze, dat ook de winden en de zee Hem gehoorzaam zijn?
De genezing van twee bezetenen
28Nadat Hij aan de overkant in het land der Gadarenen was gekomen, kwamen Hem twee bezetenen uit de grafsteden tegemoet, zeer gevaarlijke, zodat niemand langs die weg kon voorbijgaan. 29En zie, zij schreeuwden, zeggende: Wat hebt Gij met ons te maken, Zoon van God? Zijt Gij hier gekomen om ons vóór de tijd te pijnigen?
30Nu werd er ver van hen een grote kudde zwijnen gehoed. 31De boze geesten smeekten Hem en zeiden: Indien Gij ons uitdrijft, laat ons dan in de kudde zwijnen varen. 32En Hij zeide tot hen: Gaat heen! Zij voeren uit en gingen in de zwijnen; en zie, de gehele kudde stormde langs de helling de zee in en zij kwamen om in het water. 33En de hoeders namen de vlucht en kwamen in de stad en berichtten alles, ook van de bezetenen. 34En zie, de gehele stad liep uit, Jezus tegemoet, en toen zij Hem zagen, drongen zij er bij Hem op aan hun gebied te verlaten.