Sion door de Here verkoren
1Een bedevaartslied.
Here, gedenk aan David,
aan al zijn moeite;
2hoe hij de Here heeft gezworen,
de Machtige Jakobs een gelofte gedaan:
3Voorwaar, ik zal de tent mijner woning niet binnengaan,
noch de sponde mijner legerstede beklimmen,
4voorwaar, ik zal aan mijn ogen geen slaap gunnen,
noch sluimering aan mijn oogleden,
5totdat ik voor de Here een plaats gevonden heb,
een woning voor de Machtige Jakobs.
6Zie, wij hebben van haar gehoord in Efrata,
wij hebben haar gevonden in de velden van Jaär.
7Laten wij zijn woning binnengaan,
laten wij ons nederbuigen voor zijn voetbank.
8Sta op, Here, naar uw rustplaats,
Gij en de ark uwer sterkte.
9Mogen uw priesters zich bekleden met gerechtigheid,
en uw gunstgenoten juichen!
10Wend het aangezicht van uw gezalfde niet af
ter wille van David, uw knecht.
11De Here heeft David een dure eed gezworen,
waarop Hij niet terugkomt:
Een van uw lijfelijke zonen zal Ik op uw troon zetten.
12Als uw zonen mijn verbond houden
en mijn getuigenis, die Ik hun leer,
dan zullen ook hun zonen voor immer
op uw troon zitten.
13Want de Here heeft Sion verkoren,
Hij heeft het Zich ter woning begeerd:
14Dit is mijn rustplaats voor immer,
hier zal Ik wonen, want haar heb Ik begeerd.
15Haar voedsel zal Ik rijkelijk zegenen,
haar armen zal Ik met brood verzadigen,
16haar priesters zal Ik met heil bekleden,
haar vromen zullen vrolijk juichen.
17Daar zal Ik voor David een hoorn doen uitspruiten,
Ik zal voor mijn gezalfde een lamp bereiden;
18zijn vijanden zal Ik met schaamte bekleden,
maar op hem zal zijn kroon blinken.