Leid mij niet in verzoeking!
1Een psalm van David.
O Here, ik roep U aan, haast U tot mij;
neem mijn stem ter ore, als ik tot U roep.
2Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan,
het opheffen van mijn handen als avondoffer.
3Here, stel een wacht voor mijn mond,
waak over de deuren van mijn lippen;
4neig mijn hart niet tot iets kwaads
om in goddeloosheid boze daden te volvoeren
met mannen die bedrijvers van ongerechtigheid zijn,
en laat mij van hun lekkernijen niet eten.
5Slaat een rechtvaardige mij, het is liefde,
kastijdt hij mij, het is olie voor mijn hoofd,
die mijn hoofd niet zal weigeren.
Zelfs rijst mijn gebed nog onder hun boze handelingen;
6al werden hun rechters langs de rots neergestoten,
zij zouden horen, dat mijn woorden liefelijk waren.
7Zoals men de aarde doorploegt en openscheurt,
zo liggen onze beenderen verstrooid
aan de mond van het dodenrijk.
8Want op U, Here Here, zijn mijn ogen,
bij U schuil ik; giet mijn leven niet uit.
9Behoed mij voor de strik die zij mij spanden,
voor de vallen der bedrijvers van ongerechtigheid.
10Laten de goddelozen in hun kuilen vallen,
altegader, terwijl ik ontkom.