Lofpsalm ter ere van Israëls God
1Jubelt, gij rechtvaardigen, in de Here,
een lofzang betaamt de oprechten.
2Looft de Here met de citer,
psalmzingt Hem met de tiensnarige harp.
3Zingt Hem een nieuw lied,
speelt schoon op de snaren onder geschal.
4Want des Heren woord is waarachtig,
al zijn werk geschiedt in trouw;
5Hij heeft gerechtigheid en recht lief,
de aarde is vol van de goedertierenheid des Heren.
6Door het woord des Heren zijn de hemelen gemaakt,
door de adem van zijn mond al hun heer.
7Hij verzamelt het water der zee als een dam,
Hij legt watervloeden in schatkamers op.
8De ganse aarde vreze voor de Here,
al de bewoners der wereld moeten voor Hem ontzag hebben.
9Want Hij sprak en het was er,
Hij gebood en het stond er.
10De Here verbreekt de raad der volken,
Hij verijdelt de gedachten der natiën;
11de raad des Heren houdt eeuwig stand,
de gedachten zijns harten van geslacht tot geslacht.
12Welzalig het volk, welks God de Here is,
de natie, die Hij Zich ten erfdeel koos.
13De Here schouwt uit de hemel,
Hij slaat alle mensenkinderen gade;
14uit zijn woonplaats ziet Hij
naar alle bewoners der aarde,
15Hij, die hun aller harten vormt,
die al hun werken doorgrondt.
16Geen koning wordt behouden door een machtig leger,
geen held wordt gered door geweldige kracht;
17het paard faalt ter overwinning,
en doet niet ontkomen door zijn geweldige sterkte.
18Zie, des Heren oog is op hen die Hem vrezen,
die op zijn goedertierenheid hopen,
19om hun ziel van de dood te redden,
en hen in het leven te houden in hongersnood.
20Onze ziel verwacht de Here,
Hij is onze hulp en ons schild.
21Ja, in Hem verheugt zich ons hart,
ja, op zijn heilige naam vertrouwen wij.
22Uw goedertierenheid, Here, zij over ons,
gelijk wij op U hopen.