Spreken en zwijgen
1Soms komt een terechtwijzing op het verkeerde moment,
wie dan zwijgt is verstandig.
2Het is beter terecht te wijzen dan tekeer te gaan,
3wie een fout toegeeft wordt voor verlies behoed.
4Wie met geweld zijn recht wil laten gelden,
is als een eunuch die een meisje wil ontmaagden.
5Menigeen die zwijgt wordt voor wijs gehouden,
menigeen die veel praat wordt gehaat.
6De een zwijgt omdat hij geen antwoord heeft,
de ander zwijgt omdat hij zijn tijd kent.
7Een wijs mens zwijgt tot het goede moment aanbreekt,
maar een domme protser verspeelt dat moment.
8Wie er maar op los praat wordt verafschuwd,
wie macht naar zich toetrekt wordt gehaat.
Hoe goed is het berouw te tonen als je terechtgewezen wordt,
zo weet je fouten te voorkomen.
Geluk en ongeluk
9In ongeluk ligt voor een mens soms geluk
en een buitenkansje leidt soms tot verlies.
10Er zijn geschenken die je niet baten
en er zijn geschenken die dubbel worden terugbetaald.
11Roem kan tot vernedering leiden,
maar sommigen heffen na vernedering het hoofd weer op.
12De een koopt veel voor weinig geld,
de ander betaalt zevenmaal te veel.
13Een wijze maakt zich al met weinig geliefd,
de vriendelijkheid van een dwaas is vergeefse moeite.
14Het geschenk van een onverstandig mens zal je niet baten,
dat van een afgunstig mens evenmin.
Want hij geeft het met tegenzin
en zijn ogen dwalen gretig over alles rond.
15Hij geeft weinig en heeft veel aan te merken,
hij zet een mond op als een omroeper.
Vandaag leent hij uit, morgen eist hij het terug,
zo iemand boezemt afkeer in.
16Zo’n dwaas zegt: ‘Ik heb geen vrienden,
niemand is mij dankbaar voor mijn goede daden.’
Ze eten zijn brood, maar spreken kwaad over hem.
17Wordt hij niet vaak en door velen uitgelachen?
Want wat hij heeft, heeft hij niet met de juiste instelling ontvangen,
en wat hij niet heeft, betekent niets voor hem.
Ongepast spreken
18Beter dat je uitglijdt op de vloer dan dat je uitglijdt met je tong,
zo komen slechte mensen snel ten val.
19Een onaangenaam mens spreekt op het verkeerde moment,
wie geen opvoeding genoten heeft doet niet anders.
20Een spreuk uit de mond van een dwaas wordt verworpen,
hij spreekt hem niet uit op het juiste moment.
21Menigeen is te arm om te zondigen,
zijn rust wordt niet door wroeging verstoord.
22Menigeen richt zichzelf te gronde door te grote bescheidenheid,
door een onverstandig optreden verwoest hij zichzelf.
23Menigeen doet uit te grote bescheidenheid zijn vriend een belofte
en maakt hem nodeloos tot vijand.
24Leugens zijn een smet op een mens,
wie geen opvoeding genoten heeft, neemt ze voortdurend in de mond.
25Liever een dief dan een onverbeterlijke leugenaar,
maar beiden gaan ten onder.
26Het gedrag van een leugenaar is oneervol,
hij staat voortdurend te schande.
Toon wijsheid
Hier volgen spreuken.
27Wie wijs is brengt zichzelf al met weinig vooruit,
wie verstandig is geniet de gunst van hooggeplaatsten.
28Wie het land bewerkt vergroot zijn oogst,
wie de gunst van hooggeplaatsten geniet gaat vrijuit,
ook als hij onrecht doet.
29Giften en geschenken maken zelfs het oog van de wijze blind,
ze houden berispingen tegen als een muilkorf.
30Welk nut hebben verborgen wijsheid en een onzichtbare schat?
31Beter een mens die zijn dwaasheid verbergt
dan een mens die zijn wijsheid verbergt.
32Beter onvermoeibaar en volhardend de Heer zoeken
dan een menner zijn die zijn eigen leven niet in toom houdt.