Gebed om erbarmen voor Israël
1Heer, God van alles wat bestaat, ontferm u over ons,
2boezem alle volken angst voor u in.
3Hef uw hand op tegen vreemde volken,
laat hen uw macht ervaren.
4Aan hen hebt u door ons uw heiligheid getoond,
toon zo door hen aan ons uw macht.
5Laten zij u erkennen, zoals ook wij erkennen, Heer,
dat er geen god is buiten u.
6Hernieuw de tekenen, herhaal de wonderen,
7toon de grote macht van uw hand en rechterarm.
8Wek uw woede op, stort uw toorn uit,
9vernietig de tegenstander, verdelg de vijand.
10Haast u, volvoer uw besluit,
laat iedereen over uw grote daden vertellen.
11Laat wie vlucht door uw vurige toorn worden verteerd,
vernietig ieder die uw volk kwaad doet.
12Verbrijzel de hoofden van de aanvoerders van de vijanden,
die zeggen: ‘Er is niemand buiten ons.’
13Breng de stammen van Jakob weer samen
en geef hun het gebied van vroeger.
14Heer, ontferm u over uw volk, naar uw naam genoemd,
over Israël, dat u tot uw eerstgeborene hebt gemaakt.
15Ontferm u over de stad van uw heiligdom,
over Jeruzalem, waar uw rustplaats is.
16Vervul Sion met de lofprijzing van uw glorie
en uw tempel met uw luister.
17Neem het op voor uw eerste schepselen,
vervul de profetieën die in uw naam zijn uitgesproken.
18Beloon wie standvastig op u wachten,
laat uw profeten geloofwaardig blijken.
Verhoor, Heer, het gebed van uw dienaren,
19u was uw volk toch altijd welgezind?
Dan zullen allen op aarde weten
dat u de Heer bent, de eeuwige God.
De vrouw, de vriend en de raadgever
20De maag verteert alle voedsel,
maar het ene voedsel is beter dan het andere.
21Zoals de tong het wild aan de smaak herkent,
zo herkent een verstandig mens leugens.
22Een verdorven mens veroorzaakt ellende,
een ervaren mens verdedigt zich ertegen.
23Een vrouw moet iedere man accepteren,
maar een man kan de beste vrouw uitkiezen.
24De schoonheid van een vrouw verblijdt het gezicht van haar man
en overtreft alles wat hij kan wensen;
25heeft ze ook een zachte en vriendelijke tong,
dan is geen sterveling met haar man te vergelijken.
26Wie een vrouw verwerft legt de grondslag voor zijn bezit,
krijgt een helper die bij hem past, een zuil van rust.
27Waar geen omheining is wordt het bezit geroofd,
waar geen vrouw is zwerft een man zwaarmoedig rond.
28Want wie vertrouwt een zwaarbewapende rover,
die van stad naar stad trekt?
Zo vertrouwt men evenmin een mens zonder thuis,
die overnacht waar hij laat in de avond aankomt.