Vlucht voor zonden
1Mijn kind, als je gezondigd hebt, doe het niet weer,
bid om vergeving voor je zonden.
2Vlucht voor de zonde als voor een slang,
want als je te dichtbij komt bijt ze je.
Haar tanden zijn als die van een leeuw,
ze rukken mensenlevens weg.
3Wetteloosheid is als een tweesnijdend zwaard,
van haar slag genees je niet.
4Gewelddadigheid en trots verwoesten rijkdom,
zo valt het huis van de hoogmoedige in puin.
5God hoort het gebed van een arme
en dan oordeelt Hij snel.
6Wie berispingen afwijst, gaat de weg van een zondaar,
maar wie ontzag heeft voor de Heer, komt tot inkeer.
7Een grootspreker laat zich wijd en zijd horen,
maar een verstandig mens weet wanneer hij te veel praat.
8Wie zijn huis bouwt met geleend geld
is als iemand die stenen voor zijn graf verzamelt.
9Een bende wettelozen is als een hoop vlas,
hun einde als een laaiend vuur.
10De weg van zondaars is geëffend, vrij van stenen,
maar eindigt in de diepte van het dodenrijk.
Wijsheid en dwaasheid
11Wie de wet in acht neemt, beheerst zijn gedachten,
het doel van ontzag voor de Heer is wijsheid.
12Wie niet verstandig is, laat zich niet onderwijzen,
maar er is verstandigheid die veel bitterheid brengt.
13De kennis van een wijze zwelt aan als een vloed,
zijn raad is een bron van leven.
14Het innerlijk van een dwaas is als een gebroken kruik,
het kan geen enkele kennis vasthouden.
15Als een verstandig mens een wijs woord hoort,
prijst hij het en voegt hij er een aan toe.
Hoort een losbol het, dan bevalt het hem niet
en werpt hij het ver van zich af.
16Het betoog van een dwaas is als een zware last op reis,
op de lippen van een verstandig mens ligt vriendelijkheid.
17Wat een wijze in de volksvergadering zegt, wordt gewaardeerd,
zijn woorden neemt men ter harte.
18Voor een dwaas is wijsheid als een bouwval,
en wat een onbenul voor kennis houdt is wartaal.
19Wat ketenen voor de voeten zijn,
dat is onderricht voor een onverstandig mens:
het is als een handboei aan zijn rechterhand.
20Een dwaas buldert van het lachen,
een verstandig mens glimlacht hoogstens.
21Als een gouden sieraad,
zo is onderricht voor een verstandig mens:
het is als een armband aan zijn rechterarm.
22Een dwaas rent overhaast een huis in,
een mens met levenservaring wacht bescheiden.
23Een onverstandig mens gluurt door de deur naar binnen,
een welopgevoed mens blijft buiten wachten.
24Luisteren aan de deur getuigt van gebrek aan opvoeding,
een verstandig mens schaamt zich daarvoor.
25Buitenstaanders vertellen van alles,
maar een verstandig mens legt zijn woorden op een weegschaal.
26Een dwaas spreekt voordat hij denkt,
een wijze denkt voordat hij spreekt.
27Als een goddeloze zijn tegenstander vervloekt,
vervloekt hij zichzelf.
28Wie roddelt, bezoedelt zichzelf,
hij wordt door zijn omgeving gehaat.