Klaaglied over Israël
1-2De Heer gaf mij de opdracht om een klaaglied te zingen over de koningen van Israël.
De koningen worden vergeleken met leeuwen
‘Vroeger leek Israël op een prachtige leeuwin,
die tussen de andere leeuwen lag,
en voor haar jongen zorgde.
3Die leeuwin koos één van haar jongen uit
en zorgde dat hij groot en sterk werd.
Hij leerde om op andere dieren te jagen,
en doodde zelfs mensen.
4Toen de mensen hoorden hoe gevaarlijk hij was,
vingen ze hem in een kuil.
Ze bonden hem vast met kettingen
en brachten hem naar Egypte.
5De leeuwin wachtte tot haar jong terug zou komen,
maar na een tijd gaf ze de moed op.
Ze koos één van haar andere jongen uit,
en zorgde dat ook hij groot en sterk werd.
6Ook die jonge leeuw werd volwassen,
en liep trots rond tussen de andere leeuwen.
Hij leerde om op andere dieren te jagen,
en doodde zelfs mensen.
7Hij verwoestte hun paleizen
en vernietigde hun steden.
Als mensen de leeuw hoorden brullen,
dan beefden ze van angst.
8Daarom besloten ze om hem te vangen.
Ze kwamen overal vandaan om hem te grijpen.
Ze vingen hem in een kuil,
en gooiden een net over hem heen.
9Ze bonden hem vast met kettingen
en brachten hem naar de koning van Babel.
Daar hielden ze hem gevangen,
zodat de mensen in Israël zijn gebrul nooit meer zouden horen.
Israël wordt vergeleken met een druivenplant
10Vroeger leek Israël op een druivenplant
die bij het water groeide.
Die plant kreeg veel vruchten en had veel takken,
omdat er meer dan genoeg water was.
11Sommige van de takken waren heel sterk,
sterk genoeg om de staf van een koning te kunnen zijn.
Eén ervan groeide en groeide, tot hoog in de wolken.
Hij werd heel hoog en kreeg veel bladeren,
vanuit de verte was hij al te zien.
12Maar toen trok iemand de plant uit de grond.
Kwaad gooide hij die zomaar ergens neer.
De druiven verdroogden door de hete oostenwind,
de takken braken af en verdorden.
En de grootste tak vloog in brand.
13En nu staat de druivenplant in de woestijn,
in een dor en droog land.
14De druiven zijn verbrand
door vuur uit de plant.
De druivenplant heeft geen sterke takken meer.
Geen enkele tak is sterk genoeg
om de staf van een koning te kunnen zijn.’
Dit klaaglied wordt nog steeds gezongen.