De voorouders van het volk
De leiders van het volk vragen raad
1Op een dag kwamen er een paar leiders van mijn volk bij mij. Dat gebeurde op de tiende dag van de vijfde maand. Mijn volk en ik woonden toen zeven jaar in Babylonië. Die leiders wilden dat ik de Heer om raad zou vragen.
Toen de leiders tegenover mij zaten, 2zei de Heer tegen mij: 3‘Mensenkind, zeg tegen deze leiders: ‘Dit zegt God, de Heer: Zijn jullie gekomen om raad van mij te krijgen? Ik zal jullie beslist geen raad geven! Dat is zo zeker als ik leef.’
4Mensenkind, jij moet deze leiders veroordelen. Herinner hen aan de afschuwelijke dingen die hun voorouders hebben gedaan.
In Egypte deed God een belofte
5Vertel deze leiders namens mij het volgende. Toen de Israëlieten in Egypte waren, heb ik, de Heer, hen uitgekozen om mijn volk te zijn. Ik vertelde hun wie ik was, en deed hun een plechtige belofte. Want ik zei tegen hen: ‘Ik ben de Heer! Ik zal jullie God zijn!’ 6Ik beloofde dat ik hen zou bevrijden uit Egypte. Ik zou hen naar een land brengen dat ik zelf voor hen uitgezocht had. Het mooiste land op aarde, waar meer dan genoeg te eten en te drinken is voor iedereen.
7Maar ik zei ook tegen hen: ‘Jullie moeten al die afschuwelijke afgodsbeelden wegdoen. Jullie mogen je niet onrein maken door de Egyptische goden te vereren. Want alleen ik, de Heer, ben jullie God.’
Het volk was ongehoorzaam in Egypte
8Maar de Israëlieten waren ongehoorzaam. Ze wilden niet naar mij luisteren. Ze deden hun afschuwelijke afgodsbeelden niet weg, en ze bleven doorgaan met het vereren van de Egyptische goden. Daarom werd ik woedend op hen. Ik wilde hen straffen, daar in Egypte.
9Maar toch deed ik dat niet. Want als ik mijn eigen volk kwaad zou doen, zouden de andere volken met mij gaan spotten. Daarom strafte ik de Israëlieten niet, maar bevrijdde hen uit Egypte. Zo liet ik aan de volken zien hoe machtig ik ben.
In de woestijn kreeg het volk wetten
10Toen ik de Israëlieten uit Egypte bevrijd had, bracht ik hen naar de woestijn. 11Daar gaf ik hun mijn wetten, en maakte hun mijn regels bekend. Iedereen die zich aan die wetten en regels hield, zou in leven blijven.
12Ik gaf hun ook de opdracht om steeds de sabbat te vieren. Want zo konden ze laten zien dat ze een bijzonder volk voor mij zijn. En zo zouden ze er steeds aan blijven denken dat ze heilig voor mij zijn.
Het volk bleef ongehoorzaam
13Maar ook in de woestijn waren de Israëlieten ongehoorzaam. Als ze mijn wetten en regels volgden, zouden ze in leven blijven. Maar ze hielden zich niet aan mijn wetten, en van mijn regels wilden ze niets weten. Ze hielden zich ook niet aan de regels voor de sabbat.
Daarom werd ik woedend op hen. Ik wilde hen vernietigen, daar in de woestijn. 14Maar toch deed ik dat niet. Want als ik mijn eigen volk kwaad zou doen, zouden de andere volken met mij gaan spotten. Want die volken hadden zelf gezien dat ik de Israëlieten uit Egypte bevrijd had.
15Maar ik nam in de woestijn wel een besluit. Ik besloot om mijn volk niet naar het land te brengen dat ik hun beloofd had. Dat mooiste land op aarde, waar meer dan genoeg te eten en te drinken is voor iedereen. 16Ik nam dat besluit omdat ze niets wilden weten van mijn regels, en zich niet hielden aan mijn wetten. Ze hielden zich zelfs niet aan de regels voor de sabbat. Nee, ze dachten alleen maar aan hun afgoden.
17Toch vernietigde ik de Israëlieten niet in de woestijn. Want ik had medelijden met hen.
God waarschuwde de kinderen
18Toen zei ik in de woestijn tegen de kinderen van de Israëlieten: ‘Jullie mogen niet leven volgens de wetten en regels van jullie ouders. En jullie mogen ook hun afgoden niet vereren. 19Want ik, de Heer, ben jullie God. Daarom moeten jullie je alleen aan mijn wetten en regels houden. 20En jullie moeten de sabbat vieren als een heilige dag. Want zo laten jullie zien dat jullie mijn volk zijn, en dat ik jullie God ben.’
Ook de kinderen waren ongehoorzaam
21Maar ook de kinderen van de Israëlieten waren ongehoorzaam. Als ze mijn wetten en regels volgden, zouden ze in leven blijven. Maar ze hielden zich niet aan mijn wetten, en van mijn regels wilden ze niets weten. Ze hielden zich ook niet aan de regels voor de sabbat.
Daarom werd ik woedend op hen. Ik wilde hen straffen, daar in de woestijn. 22Maar toch deed ik dat niet. Want ik wilde niet dat de andere volken met mij zouden gaan spotten als ik mijn eigen volk kwaad deed. Want die volken hadden zelf gezien dat ik de Israëlieten uit Egypte bevrijd had.
23Maar ik nam in de woestijn wel het besluit dat ik de Israëlieten zou wegjagen naar verre landen. Daar zouden ze moeten leven bij volken die ze niet kenden. 24Ik nam dat besluit omdat ze zich niet aan mijn regels hielden, en omdat ze niets wilden weten van mijn wetten. Ze hielden zich zelfs niet aan de regels voor de sabbat. Nee, ze dachten alleen maar aan de afgoden van hun voorouders.
God gaf zijn volk slechte wetten
25Toen gaf ik de Israëlieten wetten die niet goed voor hen waren, en regels waardoor ze zouden sterven. 26Ik liet toe dat ze offers brachten aan afgoden, en zich op die manier onrein maakten. Ik liet zelfs toe dat ze hun oudste kind offerden aan de afgoden.
Ik hoopte dat ze uiteindelijk zouden schrikken van hun afschuwelijke daden. Dan zouden ze begrijpen dat ik de Heer ben.’
Ook in Israël was het volk ontrouw
27Toen zei de Heer tegen mij: ‘Vertel de mensen van je volk dat hun voorouders mij bleven beledigen, en steeds ontrouw aan mij waren. 28Ook toen ik hen naar het land gebracht had dat ik hun beloofd had. Want ook daar brachten ze offers aan afgoden. Ze offerden hun dieren op elke heuvel en onder elke groene boom. Ze brachten daar ook wijnoffers en offers met een heerlijke geur. Door dat te doen hebben ze mij diep beledigd.
29Ik zei tegen hen: ‘Wat zijn dat toch voor plaatsen waar jullie heen gaan om te offeren?’ Daarom wordt zo’n plaats sinds die tijd ‘offerplaats’ genoemd.
Het volk is nog steeds ongehoorzaam
30Mensenkind, zeg namens mij tegen de mensen van je volk: ‘Jullie gedragen je nog steeds net zo slecht als jullie voorouders! Jullie vereren die afschuwelijke afgoden, net als zij. 31En jullie maken je onrein door aan al die afgoden offers te brengen. Jullie offeren zelfs jullie eigen kinderen aan hen! Zou ik dan raad geven aan jullie, Israëlieten? Natuurlijk niet! Dat is zo zeker als ik leef.
32Jullie willen net zo worden als de andere volken. Want jullie willen afgoden van hout en steen dienen. Maar dat zal beslist niet gebeuren! 33Dat is zo zeker als ik leef. Want ikzelf zal als een strenge en machtige koning over jullie heersen. En ik zal jullie mijn woede laten voelen!
God zal rechtspreken over zijn volk
34Ik zal jullie laten zien hoe machtig ik ben, en hoe groot mijn woede is. Want ik zal jullie weghalen uit de landen waar jullie naartoe zijn gejaagd. 35Dan zal ik jullie naar de woestijn brengen, waar heel veel volken bij elkaar gekomen zijn. Daar zullen jullie tegenover mij staan, en ik zal over jullie rechtspreken. 36Ik zal over jullie rechtspreken, net zoals ik in de woestijn van Egypte over jullie voorouders rechtgesproken heb.
37-38Ik zal jullie één voor één beoordelen. De mensen die ongehoorzaam zijn aan mij, zal ik apart zetten van de rest. Ik zal hen weghalen uit de landen waar ze naartoe zijn gejaagd, maar ze mogen niet terugkeren naar Israël. Iedereen die mij wel gehoorzaam is, moet zich blijven houden aan mijn wetten en regels.
Als dat gebeurd is, zullen jullie begrijpen dat ik de Heer ben.
God zal het volk terugbrengen
39Luister, Israëlieten! Ga maar door met het vereren van die afgoden. Maar bedenk dat jullie uiteindelijk toch moeten luisteren naar mij. En dat jullie uiteindelijk wel moeten ophouden mij te beledigen. 40Want op het laatst zullen alle Israëlieten mij vereren op mijn heilige berg in het land Israël. Op die hoge berg zal ik jullie aannemen als mijn eigen volk. Daar zal ik jullie vragen om offers aan mij te brengen. En ik zal jullie vragen kostbare geschenken aan mij te geven, het beste wat jullie hebben.
41Want ik zal jullie weghalen uit de landen waar jullie naartoe zijn gejaagd. Ik zal jullie aannemen als mijn eigen volk, net zoals ik een offer met een heerlijke geur graag aanneem. Als de andere volken dat zien, zullen ze begrijpen dat ik een heilige God ben.
42Ik zal jullie terugbrengen naar het land dat ik aan jullie voorouders beloofd heb. Dan zullen jullie begrijpen dat ik de Heer ben.
God zal het volk vergeven
43In Israël zullen jullie terugdenken aan alles wat jullie verkeerd hebben gedaan. Jullie zullen terugdenken aan de misdaden waardoor jullie je onrein hebben gemaakt. En jullie zullen jezelf haten vanwege al die dingen.
44Maar ook al verdienen jullie straf voor die misdaden, toch zal ik jullie niet straffen. Ik zal jullie vergeven, zodat iedereen eerbied voor mij zal hebben.
Dan zullen jullie begrijpen dat ik de Heer ben.’’