Derde toespraak van Elifaz
Elifaz zegt dat Job slecht is
1Toen zei Elifaz tegen Job:
2‘Het is voor jezelf fijn als je wijs bent,
maar God heeft daar geen voordeel van.
3Je kunt wel een goed mens zijn,
maar de machtige God heeft daar niets aan.
Het helpt hem niet als jij geen fouten maakt.
4Of denk je soms dat God je straft
omdat je eerbied voor hem hebt?
5Nee, hij straft je juist omdat je slecht bent.
Want alles wat je deed, was helemaal verkeerd.
6Je leende geld aan arme mensen,
maar je wilde in ruil daarvoor hun jas.
Je pakte ook nog hun laatste kleren af.
7Je gaf geen water aan mensen die dorst hadden.
Je gaf geen eten aan mensen die honger hadden.
8Je gebruikte je macht en je invloed
om land van anderen af te pakken.
9Je hebt weduwen niet geholpen,
en kinderen zonder vader heb je weggejaagd.
10Daarom gaat het nu zo slecht met je.
Daarom ben je zo verschrikkelijk bang.
11Je weet niet meer wat je doen moet,
je bent totaal machteloos.
God woont in de hemel
12God woont in de hemel,
hoog boven de aarde,
hoger dan de hoogste sterren.
13Daarom denk je misschien:
God weet niet wat er op aarde gebeurt.
Hij ziet niet wat de mensen doen,
14want er zijn wolken om hem heen.
Zelfs als hij aan de rand van de hemel komt,
dan nog ziet hij niets van de aarde.
Job moet goed gaan leven
15Job, blijf niet leven zoals je voorouders,
die leefden als slechte mensen!
16Zij gingen dood toen ze nog jong waren.
Ze werden met geweld van de aarde weggenomen.
17Ze zeiden tegen God: ‘Ga weg!’
Ze dachten: De machtige God kan ons toch niets doen.
18Maar ze zagen niet dat hun rijkdom van God kwam.
Ik begrijp niets van slechte mensen,
en ik wil ook niet denken zoals zij.
19Als slechte mensen gestraft worden,
zijn goede mensen blij.
Ze lachen en zeggen:
20‘Onze vijanden zijn vernietigd,
al hun bezittingen zijn verbrand.’
Job kan beter vrede sluiten met God
21Job, wees niet langer een vijand van God,
sluit liever vrede met hem!
Dan zal het weer goed met je gaan.
22Luister naar de lessen van God,
en denk daar goed over na.
23Keer terug naar de machtige God,
dan komt alles weer goed met je.
Doe geen verkeerde dingen meer,
jij niet en je familie ook niet.
24Gooi al je goud maar weg,
het is toch waardeloos.
25Laat God voor jou belangrijker zijn dan zilver,
en waardevoller dan het zuiverste goud.
26Dan zul je de machtige God vertrouwen,
dan zul je blij zijn dat hij jouw God is.
27Hij zal je geven wat je aan hem vraagt,
en jij zult doen wat je aan hem belooft.
28Je zult al je plannen kunnen uitvoeren.
Alles wat je doet, zal je lukken.
29Als anderen veel ellende meemaken,
dan zul jij hun nieuwe moed geven.
Door jou zal God machteloze mensen helpen.
30Dan zal God jou ook redden,
zelfs als je schuldig bent.
Want hij redt mensen die goed leven.’