De scheuring van het rijk
1Rechabeam ging naar Sichem, want daar waren alle Israëlieten samengekomen om hem tot koning uit te roepen. 2Toen Jerobeam, de zoon van Nebat, ervan hoorde, was hij nog in Egypte, waarheen hij was gevlucht voor koning Salomo. Maar omdat hij in Egypte lijdelijk bleef toezien, 3stuurde men boden om hem te ontbieden. Toen hij was aangekomen en ook de hele volksraad, zeiden de Israëlieten tegen Rechabeam: 4‘Uw vader heeft ons een hard juk opgelegd. Daarom zullen wij u alleen dienen als u het harde werk waartoe hij ons heeft gedwongen, verlicht en ons het zware juk afneemt dat hij ons heeft opgelegd.’ 5‘Kom overmorgen bij mij terug,’ antwoordde Rechabeam. Toen ze waren weggegaan, 6raadpleegde Rechabeam de vertegenwoordigers van het volk die zijn vader Salomo nog ter zijde hadden gestaan. ‘Wat raadt u mij aan, het volk te antwoorden?’ vroeg hij. 7‘Als u een dienaar van het volk wilt zijn,’ zeiden zij, ‘bewijs hun dan een dienst door gunstig te beslissen en hen vriendelijk te woord te staan; dan zullen zij u altijd onderdanig zijn.’ 8Maar hij sloeg de raad die de vertegenwoordigers van het volk hem hadden gegeven, in de wind en ging te rade bij de jongemannen die samen met hem waren opgegroeid en hem ter zijde stonden. 9‘Wat raden jullie mij aan?’ vroeg hij. ‘Het volk heeft mij gevraagd het juk dat mijn vader hun heeft opgelegd, lichter te maken. Wat zullen we hun antwoorden?’ 10Zijn leeftijdgenoten zeiden: ‘Het volk heeft zich tot u gewend met de vraag, het zware juk te verlichten dat uw vader hun heeft opgelegd. Nu moet u hun het volgende antwoorden: Mijn pink is dikker dan mijn vaders middel. 11Heeft mijn vader u een zwaar juk opgelegd, ik zal het nog zwaarder maken; heeft mijn vader u met de zweep afgeranseld, ik zal een gesel gebruiken.’ 12Toen Jerobeam met het volk volgens afspraak op de derde dag bij Rechabeam terugkwam, 13gaf de koning het volk een afwijzend antwoord. Hij sloeg de raad van de vertegenwoordigers van het volk in de wind 14en volgde het advies op van de jongeren, door te antwoorden: ‘Heeft mijn vader u een zwaar juk opgelegd, ik zal het nog zwaarder maken; heeft mijn vader u met de zweep afgeranseld, ik zal een gesel gebruiken.’ 15De koning willigde het verzoek van het volk dus niet in. De Heer had hierop aangestuurd, want hij wilde de belofte aan Jerobeam houden, die hij de profeet Achia had laten overbrengen.
16Toen de Israëlieten inzagen dat de koning niet bereid was naar hen te luisteren, antwoordden ze:
‘Met David hebben we niets te maken! De zoon van Isaï heeft niets bij ons te zoeken! Terug naar huis, Israëlieten! Het koningshuis van David zorgt maar voor zichzelf!’
17Toen gingen de Israëlieten naar huis terug. Alleen over die Israëlieten die in de steden van Juda woonden, bleef Rechabeam koning. 18Koning Rechabeam stuurde nog Adoniram, hoofd van de arbeidsdienst, maar die werd gestenigd. De koning zelf kon nog maar net in zijn wagen klimmen en naar Jeruzalem vluchten. 19Zo brak Israël met het koningshuis van David; dat is zo gebleven tot op de dag van vandaag.
20Toen de Israëlieten dus gehoord hadden dat Jerobeam was teruggekeerd, hadden ze hem naar de volksvergadering ontboden en hem koning gemaakt over heel Israël. De stam Juda was de enige die trouw bleef aan het koningshuis van David.
21In Jeruzalem terug riep Rechabeam, de zoon van Salomo, de stammen Juda en Benjamin onder de wapens, honderdtachtigduizend ervaren soldaten, om in een gevecht met Israël het koninkrijk weer onder zijn gezag te brengen. 22Maar toen ontving de profeet Semaja een boodschap van God: 23‘Zeg het volgende tegen Rechabeam, de zoon van Salomo, de koning van Juda, en tegen het volk van Juda en Benjamin en alle anderen: 24Dit beveelt de Heer: Trek niet ten strijde tegen de Israëlieten, want zij behoren tot uw eigen volk. Ga naar huis terug. Ik heb dit zo gewild.’ Zij gehoorzaamden en gingen naar huis terug, zoals de Heer had bevolen.
De ontrouw van koning Jerobeam
25Jerobeam versterkte Sichem in het bergland van Efraïm en maakte er zijn residentie van. Hij ondernam vandaaruit een krijgstocht en versterkte Penuël. 26Jerobeam dacht bij zichzelf: ‘Er is alle kans dat het koninkrijk weer in handen komt van het koningshuis van David. 27Want wanneer de burgers van het land voor het brengen van offers naar de tempel in Jeruzalem gaan, vatten ze weer genegenheid op voor hun vorst, voor Rechabeam, de koning van Juda. Ze zullen mij vermoorden en zich weer aansluiten bij Rechabeam.’ 28Daarom besloot koning Jerobeam twee gouden beelden van jonge stieren te maken. ‘Met die bedevaartstochten naar Jeruzalem moet het nu maar eens afgelopen zijn!’ zei hij tegen het volk. ‘Israëlieten, hier zijn uw goden, die u uit Egypte hebben gehaald.’ 29Het ene beeld stelde hij op in Betel, het andere bestemde hij voor Dan, 30waar het volk het in optocht naartoe bracht. Met deze beelden begon het kwaad. 31Verder bouwde hij heiligdommen op de offerhoogten en stelde er uit alle lagen van de bevolking mannen tot priester aan, die niet tot de stam Levi behoorden.
32In navolging van het loofhuttenfeest in Juda stelde Jerobeam een dergelijk feest in op de vijftiende dag van de achtste maand, en op het altaar bracht hij een offer. In Betel deed hij als volgt: hij bracht offers aan de jonge stieren die hij had gemaakt, en liet er de priesters dienst doen die hij op de offerhoogten had aangesteld. 33Op het altaar dat hij in Betel had gemaakt bracht hij dus zelf een offer op de vijftiende dag van de achtste maand, een datum die hij eigenmachtig had bepaald, en voor de Israëlieten gaf hij een feest.