1Het heeft wel geen zin, maar als er dan ergens over geroemd moet worden, wil ik wel de visioenen en openbaringen van de Heer vermelden. 2Ik ken iemand die met Christus verbonden is en die veertien jaar geleden werd weggerukt naar de derde hemel, in of buiten zijn lichaam, ik weet het niet – God weet het. 3En ik weet dat hij werd weggerukt naar het paradijs, met of zonder lichaam, dat weet ik niet – God weet het. 4Daar heeft hij woorden gehoord, die geen mens kan of mag uitspreken. 5Zo iemand kan ik roemen, maar niet mezelf, behalve mijn zwakheden. 6Toch zou ik geen dwaas zijn als ik mij wilde beroemen, want ik zou de waarheid zeggen. Maar ik zie ervan af; ik wil dat iemand mij alleen toeschrijft wat hij mij ziet doen of mij hoort zeggen, en niets meer. 7Om te verhinderen dat ik me zou verheffen op het buitengewone karakter van die openbaringen, werd mij een doorn in het vlees gestoken: een engel van Satan om mij hard te slaan. 8Drie keer heb ik de Heer gesmeekt dat die engel van Satan van mij zou weggaan. 9Maar hij antwoordde: ‘Je hebt genoeg aan mijn genadige goedheid. Want kracht wordt juist ontplooid in zwakheid.’ Het liefst roem ik dus mijn zwakheden, dan zal de kracht van Christus in mij wonen. 10Ter wille van Christus wil ik graag zwak zijn, beledigd worden, in nood verkeren, vervolgd worden en in benarde situaties zitten. Want juist als ik zwak ben, dan ben ik sterk.
Paulus heeft alles voor de Korintiërs over
11Ik heb me gedragen als een dwaas, maar u hebt me ertoe gedwongen. U had mij moeten aanbevelen. Want al ben ik niets, toch heb ik in geen enkel opzicht ondergedaan voor die superapostelen van u. 12Wat kenmerkend is voor een apostel, was aanwezig: de volharding waarmee ik alles verduurde, de wonderen en machtige daden die onder u werden verricht. 13Waarin bent u nu achtergesteld bij de andere gemeenten behalve dan dat ík u niet tot last ben geweest? Wat onrechtvaardig van me! Vergeef het me!
14Ik sta klaar om voor de derde maal naar u toe te gaan, maar ik zal u niet tot last zijn, want ik jaag niet uw geld na maar uzelf. Kinderen hoeven niet te sparen voor hun ouders maar ouders wel voor hun kinderen. 15Ik voor mij wil niets liever dan alles wat ik heb, voor u besteden en mezelf erbij. Krijg ik soms minder liefde terug, als ik meer van u houd?
16Sommigen zullen zeggen: Ja, zelf is hij ons niet tot last geweest, maar sluw als hij is, heeft hij ons toch te pakken genomen. 17Heb ik me soms aan u verrijkt door een van de mannen die ik u gestuurd heb? 18Zeker, ik heb Titus gevraagd naar u toe te gaan en die andere broeder met hem meegestuurd. Maar heeft Titus zich soms aan u verrijkt? Hebben wij niet in dezelfde geest gehandeld en niet dezelfde wegen bewandeld?
19U denkt natuurlijk allang dat we onszelf aan het verdedigen zijn. Nee! Wij spreken in aanwezigheid van God in eenheid met Christus. En dit alles, vrienden, is bedoeld om u op te bouwen. 20Ik ben werkelijk bang, dat ik u bij mijn komst misschien niet zo zal aantreffen als ik wilde, en dat u mij niet zo zult zien als u wilde. Ik ben bang voor onenigheid en afgunst, voor uitbarstingen van woede en eigenbelang, voor laster en geroddel, voor hoogmoedig gedrag en wanordelijkheden. 21Ik ben bang dat mijn God mij bij aankomst opnieuw tegenover u zal vernederen en dat ik verdriet zal moeten hebben om velen die al geruime tijd een zondig leven leiden en zich nog steeds niet hebben afgekeerd van hun ontucht, hoererij en losbandigheid.