1Ik, Nebukadnessar, leefde onbezorgd in mijn paleis. Het ging me in alle opzichten voor de wind. 2Maar eens, toen ik lag te rusten, kreeg ik een verschrikkelijke droom. Het ene beeld na het andere trok aan mij voorbij. Ze brachten mij in grote verwarring. 3Ik gaf bevel alle wijzen van Babel te ontbieden om mij de droom uit te leggen. 4Daarop kwamen de waarzeggers, bezweerders, magiërs en sterrenwichelaars bij me. Ik vertelde hun de droom, maar zij konden hem niet verklaren. 5Ten slotte kwam Daniël bij me, die ook Beltesassar wordt genoemd naar de naam van mijn god. De geest van de heilige goden woont in hem, daarom vertelde ik hem de droom. 6Ik zei: Beltesassar, jij staat aan het hoofd van de waarzeggers. Ik weet dat de geest van de heilige goden in je woont. Jij kunt ieder geheim ontraadselen. Vertel me de betekenis van alles wat ik in mijn droom gezien heb. 7In mijn slaap trokken er allerlei beelden aan mij voorbij. Ik zag een hoge boom, midden op de aarde. 8Een geweldig grote boom, zo hoog als de hemel. Overal op aarde kon men die boom zien. 9De boom had prachtige bladeren en er hingen zoveel vruchten aan dat er genoeg voedsel was voor iedereen. De dieren schuilden in zijn schaduw, de vogels nestelden tussen zijn takken. Al wat leefde dankte aan hem zijn voedsel. 10Ik zag nog meer beelden aan mij voorbijtrekken. Uit de hemel kwam een wachter, een heilige engel. 11Hij riep met luide stem: Hak die boom om. Kap zijn takken. Haal de bladeren eraf en gooi de vruchten weg. Verjaag de dieren die schuilen onder de boom, de vogels tussen zijn takken. 12Maar laat de stronk in de grond staan, tussen het gras, vastgezet met een band van ijzer en brons. Laat hij vocht krijgen door de dauw van de hemel, laat hij het gras van de aarde delen met de dieren. 13Hij zal niet langer menselijk zijn, maar als een dier. Dat zal zeven jaar duren. 14Dit is het besluit van de wachters, de beslissing van de heilige engelen. Zo zullen alle mensen beseffen dat de allerhoogste God beschikt over het menselijk koningschap. Hij kan het geven aan wie hij wil, zelfs aan wie het minst in aanzien is onder de mensen.
15Dit heb ik, Nebukadnessar, in mijn droom gezien. Toen zei ik: Beltesassar, vertel jij me nu wat die droom betekent. Geen van de wijze mannen in mijn rijk is daartoe in staat, maar jij kunt het, want de geest van de heilige goden woont in je.
16Een ogenblik stond Daniël, die ook Beltesassar heet, verbijsterd, hij was volkomen in de war. Ik zei: Beltesassar, laat de uitleg van de droom je niet in verwarring brengen. Majesteit, antwoordde hij, ik zou wensen dat de droom en de uitleg betrekking hadden op uw tegenstanders. 17Die geweldig grote boom die u zag, hoog als de hemel en overal op aarde te zien, 18met zijn prachtige bladeren en zijn talrijke vruchten waarvan iedereen kon eten, die boom waaronder de dieren schuilden, met zijn takken waarin de vogels nestelden: 19die boom, majesteit, bent u! U bent geweldig groot geworden, uw macht reikt tot de hemel, uw heerschappij tot de uithoeken van de aarde.
20Ook zag u, majesteit, hoe uit de hemel een wachter, een heilige engel, kwam die riep: Hak die boom om en vernietig hem. Maar laat de stronk in de grond staan, tussen het gras, vastgezet met een band van ijzer en brons. Laat hij vocht krijgen door de dauw van de hemel, laat hij leven te midden van de dieren. Dat zal zeven jaar duren. 21Het betekent, majesteit, dat de allerhoogste God het volgende over u, mijn heer de koning, heeft beslist. 22U zult verstoten worden uit de gemeenschap van de mensen, u zult leven bij de dieren, u zult gras eten als de koeien, u zult vocht krijgen door de dauw van de hemel, zeven jaar lang, tot u erkent dat de allerhoogste God macht heeft over het koningschap en het geeft aan wie hij wil. 23Dat men bevel gaf de stronk te laten staan, betekent dat uw koningschap in stand blijft zodra u Gods heerschappij erkent. 24Daarom, majesteit, sla mijn goede raad niet in de wind. Zondig niet langer, maar wees rechtvaardig. Houd u ver van onrecht, kom op voor de armen. Dan zal het u steeds voorspoedig gaan.
25Dit alles is mij, koning Nebukadnessar, overkomen. 26Ongeveer twaalf maanden later, toen ik aan het wandelen was op het dakterras van mijn paleis, 27zei ik bij mijzelf: Wat is Babel toch een indrukwekkende stad! Ik heb het door mijn grote macht opgebouwd tot de hoofdstad van mijn rijk. Hieraan kan men zien hoe luisterrijk mijn koningschap is. 28Ik was nog niet uitgesproken of er klonk een stem uit de hemel: Dit wordt u aangekondigd, koning Nebukadnessar: u zult niet langer koning zijn. 29U zult verstoten worden uit de gemeenschap van de mensen. U zult leven bij de dieren, men zal u gras geven als de koeien, zeven jaar lang, tot u erkent dat de allerhoogste God macht heeft over het koningschap en het geeft aan wie hij wil. 30Op hetzelfde ogenblik gebeurde wat de stem had gezegd. Ik werd verstoten uit de gemeenschap van de mensen, at gras als de koeien en mijn lichaam werd nat van de dauw. Mijn haren werden lang als de veren van een arend en mijn nagels als de klauwen van vogels.
31Toen die zeven jaren voorbij waren, keek ik, Nebukadnessar, omhoog naar de hemel en kreeg ik mijn verstand terug. Ik dankte de allerhoogste God, ik prees hem, ik bewees eer aan hem die eeuwig leeft:
Zijn heerschappij is eeuwig,
aan zijn koningschap komt geen eind.
32Bij hem vergeleken valt ieder in het niet,
iedereen, waar ook ter wereld.
Hij bestuurt de hemelse machten,
hij regeert over de mensen op aarde.
Niemand kan het tegen hem opnemen,
niemand kan hem verantwoording vragen.
33Met mijn verstand kreeg ik ook mijn eer en waardigheid terug, mijn koningschap met al zijn luister. Mijn raadgevers en hooggeplaatste bestuurders zochten mij weer op en erkenden mij weer als koning. Ik werd machtiger dan ooit. 34Daarom prijs ik, Nebukadnessar, de koning van de hemel, ik breng hem hulde, ik bewijs hem eer. Wat hij doet is betrouwbaar en rechtvaardig. Hoogmoedige mensen kan hij vernederen.’