De nieuwe stenen platen, het verbond hersteld
1De Heer zei tegen Mozes: ‘Hak twee stenen platen uit, net als de eerste. Ik zal er de geboden op schrijven van de eerste platen die je hebt stukgegooid. 2Zorg dat je morgenvroeg klaar bent. Beklim dan de Sinai om mij op de top te ontmoeten. 3Niemand mag met je meegaan, niemand mag zich ergens op de berg vertonen. En schapen, geiten en koeien mogen niet in de omgeving van de berg grazen.’
4Toen hakte Mozes twee stenen platen uit, gelijk aan de eerste. De volgende ochtend beklom hij de Sinai, zoals de Heer hem had opgedragen. De beide stenen platen had hij bij zich. 5De Heer daalde neer in een wolk, ging naast Mozes staan en maakte zijn naam bekend. 6Terwijl hij langs Mozes heen trok, riep hij: ‘Ik ben de Heer, een milde God, vol medelijden, vol liefde en geduld, een God op wie je vertrouwen kunt. 7Tot in de duizendste generatie bewijs ik mijn trouw, vergeef ik misdaad, onrecht en zonde. Maar de schuldige spreek ik niet vrij. Ik verhaal de misdaden van de voorouders op de kinderen en kleinkinderen tot in de derde en vierde generatie.’
8Haastig knielde Mozes neer, boog zich diep 9en zei: ‘Als u mij vertrouwt, Heer, ga dan met ons mee. Wij zijn een koppig volk, maar vergeef ons onze schuld en onze zonde. Aanvaard ons als uw eigen volk.’
10Toen zei de Heer: ‘Ik zal een verbond met het volk sluiten. Voor hun ogen zal ik wonderen verrichten zoals er op de hele aarde voor geen enkel volk ooit verricht zijn. Wat ik voor jou doe, zal op het hele volk een diepe indruk maken. 11-12Maar volg de geboden op die ik je nu geef. De inwoners van het land waar je heen gaat, drijf ik voor je uit: de Amorieten, Kanaänieten, Hethieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten. Sluit dus geen verbond met hen. Dat zou je noodlottig worden. 13Haal liever hun altaren omver, sla hun opgerichte stenen aan stukken, hak hun gewijde palen om. 14Vereer geen andere goden. Ik, de Heer, duld geen andere goden naast me. 15Sluit daarom geen verbond met de inwoners van het land. Want stel dat zij je uitnodigen bij het vereren van hun goden, bij die schandelijke praktijken, dan zouden jullie van hun offers moeten eten! 16En stel dat jullie zonen met hun dochters trouwen, dan zouden ze jullie zonen kunnen verleiden tot het nalopen van afgoden, tot schandelijke praktijken!
17Maak geen goden van metaal.
18Vier steeds het feest van de Ongegiste Broden; eet zeven dagen ongegist brood, want dat heb ik je opgedragen. Vier het op de vastgestelde tijd in de maand Abib, want in die maand zijn jullie uit Egypte getrokken.
19Alles wat het eerst ter wereld komt, is mijn eigendom: alle eerstgeboren mannelijke dieren van het vee, van koeien, schapen of geiten. 20Maar het eerste veulen van een ezel moet je vrijkopen met een schaap of geit. Doe je dat niet, dan moet je het de nek breken. Ook elke oudste zoon moet je vrijkopen.
Niemand mag zonder een offergave bij mij komen.
21Werk zes dagen, maar rust op de zevende dag. Ook in de ploegtijd of in de oogsttijd.
22Vier het wekenfeest wanneer je de eerste opbrengst van de tarweoogst binnenhaalt, en het oogstfeest bij de jaarwisseling.
23Drie keer per jaar moet iedere man voor mij, de opperste Heer, de God van Israël, verschijnen. 24Ik zal de volken voor je uit verdrijven en jullie een groot gebied geven. Als je dan naar het heiligdom komt, zal niemand nog proberen je land in bezit te krijgen.
25Als je een dier offert, mag je geen gegist brood toevoegen. Bewaar het offervlees van het paasfeest niet tot de volgende dag.
26Breng ieder jaar de eerste opbrengst van het land naar mijn heiligdom.
Kook een geitenbokje niet in de melk van zijn moeder.’
27De Heer vervolgde: ‘Schrijf deze grondregels op, want op grond hiervan sluit ik met jou en met de Israëlieten een verbond.’ 28Mozes bleef veertig dagen en veertig nachten bij de Heer, hij at niet en dronk niet, hij schreef op de stenen platen de tekst van het verbond, de tien grondregels.
29Toen Mozes met de beide stenen platen de berg Sinai afkwam, wist hij niet dat zijn gezicht glansde doordat hij met de Heer gesproken had. 30Aäron en de andere Israëlieten zagen hoe zijn gezicht glansde en durfden niet dichterbij te komen. Maar 31Mozes riep hen bij zich. Aäron kwam met de leiders van de gemeenschap naar hem toe en Mozes sprak met hen. 32Ook de andere Israëlieten kwamen dichterbij en hij leerde hun de geboden die de Heer hem op de Sinai gegeven had. 33Toen hij uitgesproken was, deed hij een doek voor zijn gezicht. 34-35Vanaf die tijd deed hij de doek af als hij de ontmoetingstent binnenging om met de Heer te spreken. Maar kwam hij naar buiten om de Israëlieten mee te delen wat de Heer hem opgedragen had en zagen de Israëlieten dat zijn gezicht glansde, dan deed hij de doek voor tot hij weer met God ging spreken.