De vernietiging van Gog uit het land Magog
1-2De Heer zei tegen mij: ‘Mensenkind, keer je naar Gog uit het land Magog. Waarschuw Gog, de grootvorst van Mesek en Tubal. Klaag hem aan. 3Zeg hem uit naam van mij, God, de Heer: Ik zal ingrijpen, Gog! 4Ik kom je halen. Ik sla een haak in je kaken om je weg te slepen. Ik dwing je met heel je legermacht uit te rukken, met paarden en ruiters, in schitterende uniformen, met een grote menigte soldaten, bewapend met schilden en zwaarden. 5Er zijn hulptroepen bij uit Perzië, Nubië en Put, uitgerust met schild en helm. 6De keurtroepen van Gomer en Bet-Togarma uit het hoge noorden sluiten zich bij je aan, samen met vele andere volken. 7Stel je aan het hoofd van de verzamelde legers en houd je gereed. 8Na verloop van vele jaren zal ik je bevel geven op te trekken tegen een land dat zich juist hersteld heeft van de oorlog. De bewoners zijn uit vele volken bijeengekomen en wonen nu veilig op de bergen van Israël die eens volledig verwoest waren. 9Snel zul je oprukken, als een naderend onweer. Met al je troepen en bondgenoten zul je dat land overdekken als een donkere wolk.
10Dit zeg ik, God, de Heer: Als dat ogenblik aanbreekt, zullen er boze plannen in je opkomen. 11Je besluit op te trekken tegen een land zonder verdediging, waar de mensen veilig en onbezorgd leven, in steden zonder muren of vergrendelde poorten. 12Je gaat om te plunderen en te roven, om steden aan te vallen die pas weer opgebouwd en bewoond zijn, om mensen te overvallen die uit verre landen bijeengekomen zijn en nu wonen in het centrum van de wereld, waar ze vee en ander bezit verworven hebben. 13De inwoners van Seba en Dedan en kooplieden uit Tarsis zullen je vragen: Heb je deze legermacht op de been gebracht om te roven en te plunderen, om zilver en goud weg te slepen, vee en ander bezit te bemachtigen? Ben je uit op een rijke buit?
14Spreek daarom tot Gog, mensenkind, en zeg hem namens mij: Op het ogenblik dat mijn volk Israël zich veilig waant, 15zul je opbreken. Je zult komen uit je land, uit het hoge noorden. Je zult vele volken aanvoeren, één geweldig groot leger van ruiters. 16Je zult mijn volk Israël aanvallen en het land bedekken als een donkere wolk. In de verre toekomst, Gog, zal ik je sturen om tegen mijn land op te trekken. Dan zullen de volken zien hoe ik jou mijn macht toon. En zij zullen erkennen dat ik de heilige God ben.
17Dit zeg ik, God, de Heer: Jij bent het, Gog, over wie ik lang geleden heb gesproken. Toen liet ik door mijn dienaren, de profeten van Israël, aankondigen dat ik jou zou sturen, dat jij tegen de Israëlieten zou optrekken.’
18Dit zeg ik, God, de Heer: ‘Als het ogenblik aanbreekt dat Gog Israël aanvalt, zal mijn woede losbarsten. 19Ik zweer dat ik, diep verontwaardigd en ziedend van woede, Israël zal treffen met een zware aardbeving, nog op diezelfde dag. 20Alles zal beven van angst voor mij: de vissen in de zee, de vogels in de lucht, alle dieren, grote en kleine, alle mensen op de aarde. Bergen storten neer, rotswanden breken af, geen muur blijft overeind. 21Met alle mogelijke rampen zal ik Gog schrik aanjagen. Dat kondig ik, God, de Heer, aan. De soldaten in zijn leger zullen in paniek elkaar aanvallen. 22Ik zal hen straffen. Ziekte en moord, stortregens en hagelbuien zullen hen teisteren. Vuur en zwavel laat ik regenen op Gog en zijn troepen, op zijn vele bondgenoten. 23Vele volken zal ik laten zien dat ik een machtige en heilige God ben. Zij zullen erkennen dat ik de Heer ben.’