Jozef legt de dromen van de farao uit
1Twee jaar later kreeg de farao een droom. Hij droomde dat hij aan de oever van de Nijl stond. 2Uit de rivier zag hij zeven mooie, vette koeien komen, die langs de oever gingen grazen. 3Daarna zag hij nog zeven koeien uit de rivier komen, lelijk en mager. Ze gingen naast de eerste zeven staan op de oever van de rivier 4en aten die mooie, vette koeien op. Op dat moment werd de farao wakker.
5Toen hij weer in slaap viel, droomde hij opnieuw. Hij zag dat uit één halm zeven aren opkwamen: zeven mooie, rijpe aren. 6Daarna kwamen er zeven dunne aren op, die uitgedroogd waren door de verzengende oostenwind. 7Ze verslonden de zeven rijpe en volle aren. Op dat moment werd de farao wakker en besefte dat hij gedroomd had.
8De volgende ochtend was hij erg verontrust door deze dromen. Hij liet onmiddellijk alle waarzeggers en wijze mannen van Egypte halen. Hij vertelde hun zijn dromen, maar niemand kon ze hem uitleggen. 9Toen zei het hoofd van de wijnschenkers tegen de farao: ‘Nu moet ik u herinneren aan mijn vroegere fouten. 10Indertijd was u woedend op uw dienaren, op mij en het hoofd van de bakkers; u liet ons opsluiten in de gevangenis van het hoofd van de lijfwacht. 11Wij hadden beiden in dezelfde nacht een droom. Het waren heel verschillende dromen. 12Er was daar ook een Hebreeuwse jongen, die het hoofd van de lijfwacht hielp. Wij vertelden hem onze dromen en hij gaf ons allebei uitleg. 13Het is gegaan, zoals hij ons voorspeld had. U gaf mij mijn oude rang terug en de bakker liet u ophangen.’
14Onmiddellijk liet de farao Jozef uit de gevangenis halen. Ze schoren hem en gaven hem nieuwe kleren. Zo verscheen hij voor de farao. 15‘Ik heb een droom gehad,’ zei de farao, ‘en niemand kan hem uitleggen. Maar ik heb gehoord dat jij een droom kunt uitleggen zodra je hem gehoord hebt.’ 16‘Nee,’ antwoordde Jozef, ‘dat kan alleen God. Wat hij aankondigt, zal zeker gunstig voor u zijn.’ 17‘Ik droomde,’ zei de farao, ‘dat ik aan de oever van de Nijl stond. 18Uit de rivier kwamen zeven mooie, vette koeien tevoorschijn, die langs de oever gingen grazen. 19Daarna kwamen er nog zeven koeien uit de rivier, mager, uitgemergeld en erg lelijk. Nog nooit heb ik in heel Egypte zulke lelijke koeien gezien! 20Die magere en lelijke koeien aten de zeven vette op. 21Maar je kon er niets van zien want ze zagen er nog even slecht uit als daarvoor. Op dat ogenblik werd ik wakker. 22Even later droomde ik weer. Ik zag zeven mooie, volle aren opkomen uit één halm. 23Maar daarna schoten er zeven dunne, onvruchtbare aren op, die uitgedroogd waren door de verzengende oostenwind. 24Ze verslonden de zeven mooie aren. Ik heb het voorgelegd aan de waarzeggers, maar niemand kan het mij verklaren.’
25-26‘Beide dromen hebben een en dezelfde betekenis,’ zei Jozef. ‘Door middel van deze dromen maakt God u zijn plannen bekend. De zeven mooie koeien komen overeen met zeven jaren, evenals de zeven mooie aren. 27De zeven magere en lelijke koeien die achter hen aan kwamen, evenals de zeven dunne en door de oostenwind verdroogde aren, stellen zeven jaren van hongersnood voor. 28Dat is wat ik u zojuist bedoelde te zeggen: God heeft u laten zien wat zijn plannen zijn. 29Er breken voor heel Egypte zeven jaren van grote overvloed aan. 30Maar daarna volgen er zeven jaren van hongersnood; de mensen zullen dan de overvloed vergeten zijn en de honger zal het land volledig uitputten. 31Die hongersnood zal zo zwaar zijn, dat men van de vroegere overvloed in het land niets meer zal merken. 32Dat u het tot tweemaal toe gedroomd hebt, betekent dat God vastbesloten is zijn plan haastig uit te voeren. 33Ik raad u aan, farao, een kundig en wijs man te zoeken en hem de leiding te geven over Egypte. 34Geef opdracht opzichters over het land aan te stellen. Laat zo in de periode van overvloed beslag leggen op een vijfde deel van de oogst. 35Al het graan van de goede jaren die komen, moeten zij verzamelen in de voorraadsteden en goed laten bewaken. U moet erover kunnen beschikken. 36Op die manier zal de bevolking in de zeven jaren van hongersnood voldoende voorraad bezitten en wordt voorkomen dat de mensen van de honger omkomen.’
37De farao en al zijn hofdienaren vonden dit een goed voorstel. 38De farao zei tegen hen: ‘Waar vinden we iemand die zo van Gods geest vervuld is?’ 39Hij richtte zich tot Jozef: ‘God heeft u al deze dingen bekendgemaakt. Het is duidelijk dat er niemand zo kundig en wijs is als u. 40U zult de hoogste positie in mijn paleis bekleden en mijn volk zal uw bevelen gehoorzamen. Ik alleen zal door de troon boven u staan.’ 41De farao voegde eraan toe: ‘Hierbij geef ik u de leiding over heel Egypte.’ 42De farao deed zijn zegelring af en schoof hem aan de vinger van Jozef. Hij liet hem een linnen gewaad aandoen en hing een gouden ketting om zijn hals. 43Vervolgens liet hij Jozef rondrijden in zijn op één na mooiste wagen. Daarbij moest iemand voor hem uit lopen en roepen: ‘Buig u neer!’ Zo gaf hij hem de leiding over heel Egypte. 44‘Ik houd zelf de hoogste macht,’ zei de farao, ‘maar niemand in Egypte zal een stap zetten zonder uw toestemming.’
45-46De farao noemde Jozef voortaan Safenat-Paneach en gaf hem Asnat tot vrouw. Zij was een dochter van Potifera, een priester van On. Jozef was dertig jaar oud, toen hij in dienst kwam bij de farao, de koning van Egypte. Hij verliet het hof en trok door het hele land. 47Gedurende de zeven jaren van overvloed was er steeds een rijke oogst. 48Jozef bracht al het voedsel van die jaren uit heel Egypte bijeen in de voorraadsteden. In elke stad sloeg hij de oogst op van het platteland in de directe omgeving. 49Hij verzamelde zoveel graan als er zand aan het strand ligt. Men hield maar op de voorraad te berekenen, want er was geen rekenen aan.
50Vóór het eerste jaar van de hongersnood kwam, schonk Asnat hem twee zonen. 51Jozef noemde de oudste Manasse. ‘Want,’ zei hij, ‘God heeft mij alles doen vergeten, al mijn gezwoeg en alles wat mijn familie mij aandeed.’ 52De tweede zoon noemde hij Efraïm. ‘Want,’ zei hij, ‘in het land waar ik zo vernederd ben, heeft God mij kinderen gegeven.’
53Toen de zeven jaren van overvloed in Egypte voorbij waren, 54begonnen de zeven jaren van hongersnood, zoals Jozef voorspeld had. Overal in de wereld werd honger geleden, alleen in Egypte was er voedsel. 55Toen de Egyptenaren honger kregen en het volk bij de farao schreeuwde om brood, zei de farao tegen hen: ‘Ga naar Jozef en doe wat hij jullie opdraagt.’ 56Toen de hongersnood zich over het hele land had uitgebreid, opende Jozef alle graanschuren en verkocht het graan aan de Egyptenaren. Niet alleen in Egypte was de hongersnood zwaar, 57maar ook in de rest van de wereld. Overal vandaan kwamen mensen naar Egypte om bij Jozef graan te kopen.