God heeft gesproken door zijn Zoon
1In het verleden heeft God vaak en op veel manieren tot onze voorouders gesproken door de profeten; 2nu, op het einde der tijden, heeft hij tot ons gesproken door zijn Zoon. Hem heeft hij alles in bezit gegeven; door hem ook heeft hij het heelal geschapen. 3De Zoon is de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen. Door zijn machtig woord houdt hij alles in stand. Hij heeft de mensen gereinigd van hun zonden en daarna heeft hij plaatsgenomen aan de rechterzijde van Gods majesteit in de hemel.
De Zoon is boven de engelen verheven
4Hij is hoog boven de engelen verheven, zoals blijkt uit de veel verhevener titel die hij ontvangen heeft. 5Want God heeft nooit tegen een van zijn engelen gezegd:
Jij bent mijn Zoon;
ik heb je vandaag verwekt.
En ook:
Ik zal zijn Vader zijn
en hij mijn Zoon.
6En wanneer hij zijn eerstgeborene weer de wereld binnenleidt, zegt hij:
Alle engelen van God moeten hem hulde brengen.
7Over de engelen zegt hij:
Hij maakt van zijn engelen stormwinden
en van zijn dienaars vlammen van vuur,
8maar over zijn Zoon zegt hij:
Vast staat uw troon, o God,
voor altijd en eeuwig.
Recht is het kenmerk van uw heerschappij,
9rechtvaardigheid gaat u boven alles,
u haat onrecht.
Daarom, o God, heeft uw God u verkozen
boven al uw metgezellen
en vreugde en geluk over u uitgegoten
als geurige olie.
10En elders:
In het begin, o Heer, hebt u de aarde vastgezet
en de hemel met eigen handen gemaakt.
11Zij zullen vergaan, maar u blijft bestaan.
Zij zullen verslijten als kleren.
12U zult ze oprollen als een mantel,
als kleren zullen ze verwisseld worden.
Maar u blijft die u bent,
uw jaren nemen geen einde.
13Maar tegen geen van zijn engelen heeft hij ooit gezegd:
Neem plaats aan mijn rechterzijde,
ik zal uw vijanden neerleggen
als een bank voor uw voeten.
14Wat zijn de engelen anders dan geesten die God dienen en die worden uitgestuurd om hen te helpen voor wie het heil is weggelegd?