Het loopt verkeerd af met wie van God niet wil weten
1Toen nam Bildad weer het woord:
2‘Wanneer houd jij nu eens op met praten?
Gebruik je verstand,
dan kunnen we een gesprek voeren.
3Waarom beschouw je ons als dom vee,
waarom houd je ons voor stompzinnig?
4Je vreet je op van woede.
Moet dan voor jou de wereld veranderd worden,
moeten de bergen voor jou opzij gaan?
5Zo gaat het met wie van God niet wil weten:
in zijn huis wordt het donker,
de gloed van het vuur verdwijnt,
6het licht in zijn huis wordt gedoofd,
zijn lamp gaat uit.
7Zijn vaste stap wordt aarzelend,
zijn eigen plannen brengen hem ten val.
8-10Hij loopt vast in de strik
die op zijn weg is uitgezet.
Hij loopt recht in een valkuil,
zijn voeten raken verstrikt,
zijn hiel zit klem
en een net houdt hem gevangen.
11Verschrikkingen overvallen hem van alle kanten,
ze jagen hem achterna waar hij gaat.
12Het ongeluk ligt op de loer,
rampen staan hem te wachten.
13Ziekte verteert zijn huid,
de pest vreet zijn ledematen aan.
14Uit zijn veilige woning wordt hij weggesleurd,
de verschrikkelijke dood ingejaagd.
15Huis en erf worden ontsmet met zwavel,
zodat men er weer kan wonen.
16Hij is als een stervende boom:
zijn wortels verdrogen diep in de grond,
zijn hoge takken verdorren.
17Geen mens op aarde zal zich hem nog herinneren,
zijn naam wordt op straat niet meer genoemd.
18Hij is van het licht de duisternis ingejaagd,
verstoten uit deze wereld.
19Nakomelingen heeft hij niet,
niemand houdt de herinnering aan hem levend.
20Van oost tot west hoort men van zijn lot,
iedereen is ontzet en staat verbijsterd:
21Zo vergaat het wie God niet wil erkennen,
zo loopt het met hem af.’