Kon ik maar met God in discussie gaan
1Job antwoordde:
2‘Toch blijf ik klagen en me tegen God verzetten,
al verga ik van pijn en verdriet.
3Wist ik God maar te vinden
en zijn woning te bereiken.
4Ik zou mijn zaak uiteenzetten
en al mijn argumenten aan hem voorleggen.
5Dan zou ik horen wat hij te zeggen heeft
en zijn antwoord kennen.
6Zou God mij met alle geweld willen vervolgen?
Nee, hij kan me immers niets ten laste leggen.
7Kon ik maar rechtstreeks met hem in discussie gaan,
dan zou ik zijn vonnis voorgoed ontlopen.
8Maar ga ik naar het oosten, hij is er niet,
ga ik naar het westen, ik vind hem niet,
9is hij in het noorden, hij is spoorloos,
keert hij zich naar het zuiden, hij blijft onvindbaar.
10Hij kent immers mijn doen en laten,
zijn test doorsta ik glansrijk.
11Ik bleef trouw zijn spoor volgen,
ik ben niet afgeweken van zijn weg,
12nooit heb ik zijn geboden overtreden,
ik heb ze in mijn hart bewaard.
13Maar hij heeft de macht, wie houdt hem tegen?
Wat hij wil, brengt hij ten uitvoer.
14Wat hij met mij voorheeft, zet hij door
en hij is nog veel meer van plan.
15Daarom ben ik bang hem onder ogen te komen;
de gedachte alleen al jaagt me angst aan.
16De almachtige God heeft mij alle moed ontnomen,
heeft mij geheel en al in verwarring gebracht.
17Niet het donker bezorgt mij angst, maar God,
niet het duister dat mij omgeeft.’