Jullie zijn onbetrouwbaar
1Job antwoordde:
2‘Werd mijn lijden maar gewogen,
mijn verdriet op de weegschaal gelegd,
3zwaarder zou het blijken dan al het zand langs de zee.
Daarom waren mijn woorden ondoordacht.
4De pijlen van de almachtige God hebben mij geraakt,
het gif dringt in mij door.
Alle verschrikkingen brengt hij tegen mij in het veld.
5Balkt een ezel soms in een wei met mals gras?
Loeit een os bij een gevulde trog?
6Is zoutloos voedsel soms te eten,
zit er smaak aan het wit van een ei?
7Denk je dat ik zulk eten aanraak?
Weerzinwekkend vind ik het.
8Waarom gebeurt niet wat ik heb gehoopt?
Waarom doet God niet wat ik heb gevraagd?
9Vernietigde hij mij maar,
liet hij mij maar vallen, gaf hij mij maar op!
10Dat zou nog een troost voor mij zijn;
bij die pijn zou ik dansen van vreugde,
ik ben God immers nooit ontrouw geweest.
11Waar vind ik de kracht om dit alles te verdragen,
welk vooruitzicht heb ik dat ik verder wil leven?
12Ik ben niet van steen, ik ben niet van ijzer;
ik heb een broos en kwetsbaar lichaam.
13Volkomen hulpeloos ben ik,
ik zie geen uitkomst meer.
14Wie ontrouw is aan zijn vriend,
toont geen ontzag voor de almachtige God.
15-17Mijn vrienden zijn net zo min te vertrouwen als een beek:
eerst bruist zij van smeltend ijs en dooiende sneeuw,
maar wordt het zomer, dan loopt zij leeg,
haar bedding valt droog,
de beek is onvindbaar.
18Wie er een omweg voor maakt,
belandt in de woestijn en komt om.
19Of het nu karavanen zijn uit Tema of uit Seba,
als ze verwachten die beek te vinden,
20komen ze bedrogen uit
en staan verbijsterd.
21Evenmin kan ik op jullie rekenen;
nu je mijn moeilijkheden ziet, raak je in paniek.
22Heb ik jullie gevraagd mij te helpen,
rechters voor mij om te kopen,
23tegenstanders van mij af te houden,
mij te bevrijden uit de greep van overheersers?
24Wijs me op mijn fouten, dan zal ik zwijgen;
vertel me: Wat heb ik verkeerd gedaan?
25Eerlijke kritiek is te verdragen,
maar jullie verwijten betekenen niets.
26Waarom veroordelen jullie wat ik zeg?
Gaan mijn wanhopige woorden langs jullie heen?
27Jullie zouden nog dobbelen om een wees,
je beste vriend verkopen.
28Ik vraag je: Kijk me recht in de ogen,
zie je niet dat ik geen leugens vertel?
29Houd op met die beschuldigingen,
veroordeel me niet, ik sta in mijn recht.
30Ik zeg over mijn lijden geen woord te veel.
Ik kan toch wel geluk van ongeluk onderscheiden!’