God brengt wonden toe, maar verbindt ze ook weer
1‘Roep maar! Niemand geeft je antwoord.
Tot wie in de hemel kun je je wenden?
2Alleen een dwaas sterft aan ergernis,
een onverstandige gaat dood aan jaloezie.
3Ik heb het gezien:
aanvankelijk gaat het de dwaas goed,
maar plotseling is het met hem afgelopen.
4Zijn kinderen zijn nergens meer veilig.
Niemand verdedigt hen voor het gerecht.
5De hongerige eet wat zij geoogst hebben,
hij grist het overal vandaan;
de dorstige aast op hun bezit.
6Komt kwaad soms voort uit de grond,
ellende uit de aarde?
7Nee! Alle ellende komt uit de mens,
zoals de vonken uit het vuur spatten.
8Als ik jou was, zou ik me wenden tot God
en mijn zaak aan hem voorleggen.
9Hij doet grootse, onbegrijpelijke dingen,
verricht ontelbare wonderen.
10Hij laat het regenen op de aarde,
geeft vruchtbaarheid aan het land.
11Onaanzienlijken brengt hij tot aanzien,
bedroefden maakt hij gelukkig.
12Hij verijdelt de plannen van listige mensen,
zij hebben geen succes.
13Hij vangt de sluwen in hun sluwheid,
zij bereiken niets.
14Op klaarlichte dag stuiten zij op duisternis,
zij tasten in het donker, midden op de dag.
15Zo beschermt God de zwakken tegen de sterken,
bevrijdt hen uit hun knellende greep.
16De weerloze geeft hij hoop,
maar de onrechtvaardige snoert hij de mond.
17Een zegen is het voor de mens
als de almachtige God hem straft,
weiger zijn straf dan ook niet.
18Hij brengt wonden toe, maar verbindt ze ook,
hij slaat, maar geneest met eigen hand.
19Telkens weer redt hij je uit de nood,
er zal je niets overkomen.
20In hongersnood houdt hij je in leven,
in oorlog beschermt hij je voor de dood.
21Laster hoef je niet te vrezen,
voor geweld hoef je niet bang te zijn.
22Je kunt spotten met hongersnood en oorlog;
wilde beesten jagen je geen schrik meer aan.
23Je voelt je veilig in het open veld,
want de wilde dieren zijn je vrienden.
24Weet: het zal je goed gaan in je huis,
tel je schapen, er ontbreekt er niet één.
25Je zult veel kinderen en kleinkinderen krijgen,
zo veel als het gras op het veld.
26Vol levenskracht blijf je tot vlak voor je dood,
als een korenschoof die wordt binnengehaald.
27Job, onze levenservaring heeft ons dit geleerd,
denk erover na en neem het ter harte.’