De gebieden die nog veroverd moeten worden
1Jozua was erg oud geworden. De Heer zei tegen hem: ‘Je bent nu erg oud geworden, maar toch moet een groot deel van het land nog veroverd worden. 2Het gaat om de volgende gebieden:
De streek waar de Filistijnen en de Gesurieten wonen. 3Dit gebied wordt bij Kanaän gerekend en strekt zich uit van de Sichor, het beekdal aan de grens met Egypte, tot aan Ekron in het noorden. Hieronder vallen de steden Gaza, Asdod, Askelon, Gat en Ekron, waarover de vijf stadsvorsten van de Filistijnen regeren, evenals het gebied van de Awwieten in het zuiden.
4Verder het land van de Kanaänieten: van Ara, een stad van de Sidoniërs, tot aan Afek. Daar loopt de grens met het gebied van de Amorieten.
5Ten slotte het land van de Giblieten en het oostelijk deel van het Libanongebergte, van Baäl-Gad aan de voet van de Hermon tot de Hamatpas. 6-7Ook de Sidoniërs, die het bergland van de Libanon tot Misrefot-Maïm bewonen, zal ik voor de Israëlieten verdrijven. Jij moet dit land aan de Israëlieten toewijzen, zoals ik je bevolen heb. Laat het lot beslissen hoe het onder de negen stammen en de halve stam Manasse moet worden verdeeld.’
Het gebied ten oosten van de Jordaan
8Mozes, de dienaar van de Heer, had aan de stammen Ruben en Gad en aan de andere helft van de stam Manasse een gebied ten oosten van de Jordaan toegewezen. Zij hadden het al in bezit genomen. 9Het omvatte de streek ten noorden van Aroër op de rand van het Arnonravijn, de stad die in het middengedeelte van het Arnonravijn ligt, de hele hoogvlakte van Medeba tot Dibon 10en alle steden van koning Sichon van de Amorieten, tot aan het gebied van de Ammonieten. Koning Sichon had in Chesbon zijn paleis. 11Verder omvatte het: Gilead en het gebied van de Gesurieten en Maäkatieten, het hele Hermongebergte en heel Basan tot aan Salka, 12het hele rijk van koning Og van Basan. Koning Og had paleizen in Astarot en Edreï. Hij was een van de weinige Refaïeten die nog in leven waren. Mozes had dat volk verslagen en verdreven.
13De Israëlieten hebben de Gesurieten en Maäkatieten niet verdreven. Zij wonen tot op de dag van vandaag onder hen.
14De stam Levi had van Mozes geen recht op eigen grond gekregen. Maar zij zouden recht hebben op een deel van de offers voor de Heer, de God van Israël. Dat had de Heer hun beloofd.
De stam Ruben
15Een deel van het land had Mozes toegewezen aan de families van de stam Ruben. 16Hun gebied omvatte de streek ten noorden van Aroër dat op de rand van het Arnonravijn ligt, de stad in het middengedeelte van het Arnonravijn, de hele hoogvlakte rond Medeba, 17Chesbon met de omliggende steden op de hoogvlakte: Dibon, Bamot-Baäl, Bet-Baäl-Meon, 18-19Jasa, Kedemot, Mefaät, Kirjataïm, Sibma, en Seret-Hassachar, dat op de heuvel in de vallei ligt, 20Bet-Peor, de hellingen van de Pisga en Bet-Hajjesimot. 21Kortom, alle steden van de hoogvlakte, het hele vroegere rijk van koning Sichon van de Amorieten, die in Chesbon zijn paleis had. Mozes had Sichon verslagen en ook de vorsten van de Midjanieten die in dat land woonden en die aan Sichon onderworpen waren: Ewi, Rekem, Sur, Chur en Reba. 22Onder de gesneuvelden bevond zich ook de waarzegger Bileam, de zoon van Beor.
23Dit is het gebied met de steden en dorpen dat de families van de stam Ruben in bezit kregen. De Jordaan vormde de westelijke grens van hun gebied.
De stam Gad
24Ook aan de families van de stam Gad had Mozes een deel van het land toegewezen. 25Hun gebied omvatte: Jazer, alle steden van Gilead en de helft van het land van de Ammonieten tot aan Aroër ten oosten van Rabba. 26Het strekte zich uit van Chesbon tot aan Ramat-Hammispe en Betonim, en van Machanaïm tot het gebied van Lidbir. 27Ten slotte een aantal steden in de Jordaanvallei: Bet-Haram, Bet-Nimra, Sukkot en Safon, de rest van het rijk van koning Sichon. Ook het oostelijke deel van de Jordaanvallei tot aan het meer van Kinneret hoorde erbij.
28Dit is het gebied met de steden en dorpen dat de families van de stam Gad in bezit kregen.
De halve stam Manasse
29Een deel van het land had Mozes toegewezen aan de families van de halve stam Manasse. 30Hun gebied strekte zich uit ten noorden van Machanaïm. Het omvatte: heel Basan, het hele rijk van koning Og met inbegrip van de zestig dorpen van Jaïr, 31de helft van Gilead, en Astarot en Edreï, de residentiesteden van koning Og.
Dit werd toegewezen aan de families die nakomelingen waren van Manasse’s zoon Makir.
32Zo verdeelde Mozes de hoogvlakte van Moab, aan de oostkant van de Jordaan, tegenover Jericho. 33Maar hij gaf de stam Levi geen recht op eigen grond. Zij hadden het voorrecht de Heer, de God van Israël, te mogen dienen, zoals de Heer hun beloofd had.