Strafbepalingen ingeval het volk ongehoorzaam is aan de Heer
1-2De Heer droeg Mozes op om de Israëlieten op het volgende te wijzen:
‘Wanneer iemand onder jullie, Israëliet of geen Israëliet, een van zijn kinderen afstaat voor de verering van Molek, dan moet hij onverbiddelijk ter dood gebracht worden. Het hele volk moet hem stenigen. 3Ikzelf zal mij tegen zo iemand keren en hem uit de gemeenschap stoten. Want hij heeft mijn heiligdom onrein gemaakt en mijn heilige naam ontwijd, door een van zijn kinderen aan Molek af te staan. 4Ook wanneer het volk zoiets oogluikend toestaat en de betrokken man niet ter dood brengt, 5zal ik mij persoonlijk tegen die man keren en tegen zijn hele familie. Hemzelf en al de anderen die door zijn toedoen mij ontrouw zijn geworden en Molek zijn gaan vereren, zal ik uit de gemeenschap stoten.
6Wanneer iemand onder jullie, in plaats van bij mij, zijn heil zoekt bij mensen die de geesten van doden kunnen raadplegen, dan zal ik mij tegen hem keren en hem uit de gemeenschap stoten.
7Zorg ervoor dat jullie mij als een heilig volk blijven toegewijd: ik, de Heer, ben jullie God. 8Wees dus gehoorzaam aan mijn wetten en ga daarnaar te werk. Want aan mij, de Heer, heb je je heiligheid te danken.
9Voor jullie gelden de volgende bepalingen:
Wanneer iemand onder jullie een vloek uitspreekt over zijn vader of zijn moeder, dan moet hij onherroepelijk ter dood gebracht worden. Wie zoiets doet, heeft zijn dood aan zichzelf te wijten.
10Wanneer iemand overspel pleegt met de vrouw van een ander, dan moeten beiden onherroepelijk ter dood gebracht worden, hijzelf en de betrokken vrouw.
11Wanneer iemand gemeenschap heeft met een van zijn vaders vrouwen en daarmee zijn eigen vader schande aandoet, dan moeten beiden onherroepelijk ter dood gebracht worden; zij hebben hun dood aan zichzelf te wijten.
12Wanneer iemand gemeenschap heeft met zijn schoondochter, dan moeten beiden onherroepelijk ter dood gebracht worden. Zij hebben iets schandelijks begaan; zij hebben hun dood aan zichzelf te wijten.
13Wanneer iemand als man ligt bij een andere man zoals bij een vrouw, dan hebben beiden zichzelf in hoge mate onrein gemaakt. Zij moeten onherroepelijk ter dood gebracht worden; zij hebben hun dood aan zichzelf te wijten.
14Wanneer iemand tegelijk een huwelijk sluit met een dochter en haar moeder, dan heeft hij zich schuldig gemaakt aan bloedschande. Zowel hijzelf als de beide vrouwen moeten worden verbrand; iets dergelijks mag in jullie midden niet voorkomen.
15Wanneer een man seksuele omgang heeft met een dier, dan moet hij onherroepelijk ter dood gebracht worden; ook het dier moet worden afgemaakt.
16Wanneer een vrouw zich afgeeft met een dier, moet zowel de vrouw als het dier worden gedood. De man of de vrouw die zich aan zoiets schuldig maakt, moet onherroepelijk ter dood gebracht worden; beiden hebben hun dood aan zichzelf te wijten.
17Wanneer iemand trouwt met zijn zuster of zijn halfzuster en zij gemeenschap met elkaar hebben, dan hebben zij zich schuldig gemaakt aan bloedschande. Beiden moeten in aanwezigheid van allen uit de gemeenschap worden gestoten. Omdat de man gemeenschap heeft gehad met zijn eigen zuster, moet hij de gevolgen daarvan dragen.
18Wanneer iemand gemeenschap heeft met een vrouw tijdens haar menstruatie en de vrouw ook zelf daarmee heeft ingestemd, dan moeten beiden uit de gemeenschap worden gestoten.
19Niemand van jullie mag gemeenschap hebben met zijn tante, van moeders- of van vaderskant. Het betreft hier immers een bloedverwant. Wanneer zoiets toch gebeurt, zullen beiden de gevolgen daarvan dragen.
20Wanneer iemand gemeenschap heeft met de vrouw van zijn oom en zijn oom daarmee schande aandoet, zullen beide betrokkenen de gevolgen daarvan dragen: tot hun dood zullen zij kinderloos zijn.
21Wanneer iemand trouwt met de vrouw van zijn broer, maakt hij zich schuldig aan bloedschande. Het betreft hier immers zijn schoonzuster, en zijn eigen broer doet hij daarmee schande aan. Beide betrokkenen zullen kinderloos zijn.
22Wees gehoorzaam aan al mijn wetten en ga te werk volgens al mijn voorschriften. Anders zal het land waar ik jullie naartoe breng, je uitbraken. 23Jullie mogen je leven dan ook niet inrichten naar de gewoonten van de volken die ik nu voor jullie uit Kanaän ga verdrijven. Want vanwege al de kwalijke praktijken die zij eropna houden, heb ik een hartgrondige afkeer van hen gekregen. 24Daarom heb ik hun land aan jullie als eigendom toegezegd, en ikzelf geef jullie nu dat vruchtbare land, dat land van melk en honing. Ik, de Heer, ben jullie God, en ik heb jullie een speciale plaats gegeven onder de volken. 25Maak dus onderscheid tussen reine en onreine landdieren en tussen onreine en reine vogels. En maak jezelf niet in hoge mate onrein door een van die landdieren, vogels of kruipende dieren, die ik voor jullie onrein heb verklaard. 26Zorg ervoor dat je als een heilig volk mij bent toegewijd, want ik, de Heer, ben heilig. En onder de volken heb ik jullie een bijzondere plaats gegeven om mij toe te behoren.
27Mannen of vrouwen die de geesten van doden raadplegen, moeten onherroepelijk ter dood gebracht worden. Zij moeten gestenigd worden; zij hebben hun dood aan zichzelf te wijten.’