De wijding van Aäron en zijn zonen tot priester
1-2De Heer zei tegen Mozes: ‘Haal Aäron en zijn zonen en breng hen naar de ingang van de ontmoetingstent; neem ook de priesterkleren mee, de zalfolie, een stier voor het offer voor de zonde, twee rammen, en een mand met ongegist brood. 3Roep dan al de Israëlieten samen bij de ontmoetingstent.’
4Mozes deed wat de Heer hem had opgedragen, en heel het volk kwam samen bij de ingang van de tent. 5Toen zei Mozes tegen hen: ‘Wat ik nu ga doen, heeft de Heer mij opgedragen.’ 6Hij liet Aäron en zijn zonen naar voren komen en reinigde hen met water. 7Hierna trok hij Aäron een onderkleed aan en bond hem een gordel om zijn middel; vervolgens deed hij hem een bovenkleed aan, deed hem de priesterschort voor en bond deze vast met de bijbehorende band; 8op zijn borst bevestigde hij de orakeltas en legde daarin de heilige orakelstenen. 9Hij zette hem de tulband op het hoofd en aan de voorkant daarvan hechtte hij de gouden rozet, het teken van Aärons wijding aan de Heer. Zo had de Heer het Mozes opgedragen. 10Toen nam Mozes de olijfolie en zalfde daarmee de ontmoetingstent met alles wat zich daarin bevond; zo wijdde hij alles aan de Heer. 11Ook het altaar en alles wat daarbij hoorde besprenkelde hij met de olijfolie, zeven keer, en eveneens het wasbekken met het onderstel, om het te wijden aan de Heer. 12Hierna goot hij wat olijfolie uit over het hoofd van Aäron en zalfde hem tot hogepriester van de Heer. 13Vervolgens liet Mozes de zonen van Aäron naar voren komen; hij trok hun de priesterkleren aan, deed een gordel om hun middel en zette hun de priestermuts op het hoofd. Zo had de Heer het hem opgedragen.
14Toen liet hij de stier naar voren brengen, bestemd als offer voor de zonde. En Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van het offerdier. 15Mozes slachtte het en streek met zijn vinger wat bloed aan de vier hoeken van het altaar, om dat te reinigen van de zonde waarmee het besmet was. De rest van het bloed goot hij uit aan de voet van het altaar. Zo wijdde hij het altaar om alles met de Heer weer in het reine te brengen. 16Hierna verbrandde hij de vette delen van het offerdier op het altaar: het vet aan de ingewanden, de vetkwab aan de lever en de beide nieren met het niervet. 17De rest van de stier, de huid, het vlees en de ingewanden, verbrandde hij buiten het kamp. Zo had de Heer het hem opgedragen.
18Vervolgens liet hij een van de beide rammen naar voren brengen, bestemd als brandoffer. Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van het dier. 19Mozes slachtte het en sprenkelde het bloed aan alle kanten tegen het altaar. 20-21Hij sneed de ram in stukken, waste de ingewanden en de poten met water en verbrandde de kop, de stukken vlees en het vet, kortom de hele ram op het altaar; het was een brandoffer, een geurige offergave, die de Heer met genoegen aanvaardt. Zo had de Heer het hem opgedragen.
22Ten slotte liet hij de andere ram naar voren brengen, bestemd als wijdingsoffer. Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van het dier. 23Mozes slachtte het en deed wat bloed op de rechteroorlel van Aäron, op zijn rechterduim en op zijn rechter grote teen. 24Ook de zonen van Aäron liet hij naar voren komen; ook bij hen deed hij bloed op de rechteroorlel, op de rechterduim en op de rechter grote teen. De rest van het bloed sprenkelde hij aan alle kanten tegen het altaar. 25Hierna nam Mozes de vette delen van het offerdier: de staart, al het vet aan de ingewanden, de vetkwab aan de lever, de beide nieren met het niervet en ook de rechterachterpoot. 26En uit de mand die voor de tent van de Heer stond, nam hij een dikke koek, een koek die met olijfolie was aangemaakt en een platte koek; hij legde die bij de vette delen van het offerdier en de rechterachterpoot. 27Dit alles legde hij op de handen van Aäron en zijn zonen, en voor het altaar wijdden zij het aan de Heer. 28Mozes nam het weer uit hun handen en verbrandde het op het altaar, boven op het brandoffer. Zo was het een wijdingsoffer, een geurige gave, die de Heer met genoegen aanvaardt. 29Het borststuk van de ram nam Mozes voor zichzelf; toen hij het voor het altaar aan de Heer wijdde, bestemde de Heer dit deel van het wijdingsoffer voor hem. Zo had de Heer het aan Mozes bevolen.
30Mozes besprenkelde met wat olijfolie en wat bloed van het altaar Aäron en zijn priesterkleren, en ook de zonen van Aäron en hun priesterkleren. Zo wijdde hij henzelf en hun kleren aan de Heer.
31En Mozes zei tegen Aäron en zijn zonen: ‘Kook het vlees van de ram bij de ingang van de ontmoetingstent en eet het daar op met het ongegiste brood, dat nog in de mand zit. Dit is een opdracht van de Heer. 32Wat er van het vlees en het brood overblijft, moet verbrand worden. 33Jullie mogen de ingang van de ontmoetingstent niet verlaten totdat de zeven dagen van jullie wijding voorbij zijn. 34Om alles in het reine te brengen tussen jullie en de Heer moeten ook de resterende dagen in het teken staan van wat er vandaag is gebeurd. Zo luidt de opdracht van de Heer. 35Daarom moet je zeven dagen, dag en nacht, bij de ingang van de ontmoetingstent blijven. Houd je aan de voorschriften van de Heer, anders zul je sterven. Zo luidt de opdracht van de Heer.’
36En Aäron en zijn zonen deden alles wat de Heer hun door Mozes had opgedragen.