Anderen helpen
1‘Denk erom dat u Gods wil niet doet om op te vallen bij de mensen. Want dan zal uw Vader in de hemel u er niet voor belonen. 2Als u iemand in nood helpt, bazuin het dan niet rond in de synagogen en op straat, zoals schijnheilige mensen doen om door andere mensen geëerd te worden. Ik verzeker u: zij hebben hun loon al ontvangen. 3Maar wanneer ú iemand in nood helpt, zorg dan dat uw linkerhand niet weet wat uw rechterhand doet. 4Uw hulp blijft dan verborgen. En uw Vader, die ziet wat verborgen is, zal u belonen.’
Bidden
5‘Wanneer u bidt, doe het dan niet zoals schijnheilige mensen. Zij staan graag te bidden in de synagogen of op de hoeken van de straten, waar iedereen hen kan zien. Ik verzeker u: zij hebben hun loon al ontvangen. 6Maar wanneer ú bidt, ga dan uw kamer in, doe de deur achter u dicht en bid dan tot uw Vader, die verborgen is. En uw Vader, die ziet wat verborgen is, zal u belonen.
7Bid niet met veel omhaal van woorden zoals de heidenen. Zij denken immers dat ze verhoord zullen worden omdat ze zoveel woorden gebruiken. 8Doe daarom niet zoals zij, want uw Vader weet wat u nodig hebt, nog voor u hem erom vraagt. 9Zo moet u dus bidden:
Onze Vader in de hemel,
uw naam worde geheiligd,
10uw koninkrijk kome,
uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel.
11Geef ons vandaag het brood dat we nodig hebben
12en vergeef ons onze schulden zoals ook wij anderen hun schulden hebben vergeven,
13en stel ons niet op de proef maar verlos ons van de duivel.
14Want als u anderen hun fouten vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven. 15Maar vergeeft u anderen niet, dan zal uw Vader uw fouten ook niet vergeven.’
Vasten
16‘Als u vast, kijk dan niet somber zoals schijnheilige mensen doen. Zij trekken een ernstig gezicht om anderen te laten zien dat ze vasten. Ik verzeker u: zij hebben hun loon al ontvangen. 17Maar als ú vast, wrijf uw hoofd dan in met olie en was uw gezicht; 18dan merkt niemand dat u vast, behalve uw Vader, die verborgen is. En uw Vader, die ziet wat verborgen is, zal u belonen.’
Ware rijkdom
19‘Vergaar geen schatten hier op aarde, waar mot en roest ze aantasten en waar dieven inbreken en ze stelen. 20Vergaar liever schatten in de hemel, waar mot en roest ze niet aantasten en waar dieven niet inbreken en ze stelen. 21Want waar uw schat is, daar is ook uw hart.’
Het oog, de lamp van het lichaam
22‘Het oog is de lamp van het lichaam. Is uw oog helder, dan is uw hele lichaam verlicht. 23Maar is uw oog boosaardig, dan is uw hele lichaam duister. Dus, als het licht dat in u is, is uitgegaan, wat zal het dan duister zijn!’
Geen valse zorgen
24‘Niemand kan twee heren dienen: of hij heeft een hekel aan de een en is op de ander zeer gesteld, of hij draagt de een op handen en minacht de ander. U kunt God en het geld niet tegelijk dienen. 25Daarom zeg ik u: maak u geen zorgen over het eten en drinken dat u nodig hebt om te leven, en over de kleren voor uw lichaam. Is het leven niet belangrijker dan voedsel, en het lichaam niet belangrijker dan kleding? 26Kijk eens naar de vogels in de lucht: ze zaaien niet, ze maaien niet en slaan geen voorraden op in schuren. Uw hemelse Vader zorgt dat ze te eten krijgen. En bent u niet veel meer waard dan de vogels? 27Trouwens, wie van u kan door al zijn zorgen zijn leven ook maar een klein stukje verlengen? 28En waarom maakt u zich zorgen over kleding? Let eens op hoe de veldbloemen groeien: ze werken niet en spinnen niet. 29Maar ik zeg u: zelfs Salomo was in zijn staatsiegewaad niet zo mooi gekleed als een van deze bloemen. 30Zo mooi kleedt God het gras, dat vandaag nog op het veld staat en morgen al in de oven wordt gegooid. Zou God u dan niet nog veel beter kleden? Wat is uw geloof toch klein! 31Wees niet zo bezorgd, zeg niet: Wat moeten we eten of wat moeten we drinken of waarmee moeten we ons kleden? 32Want naar dat alles vragen de heidenen! Uw hemelse Vader weet dat u dat allemaal nodig hebt. 33Zoek eerst Gods koninkrijk en zijn gerechtigheid, dan krijgt u al het andere erbij. 34Maak u dus geen zorgen over de dag van morgen, want de dag van morgen zal zijn eigen zorgen hebben. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.’