Niet oordelen
1‘Oordeel niet over anderen; dan zal God niet oordelen over u. 2Want God zal u op dezelfde manier beoordelen als waarop u anderen beoordeelt, en hij zal u meten met de maat waarmee u anderen meet. 3Waarom kijkt u naar de splinter in het oog van een ander, en merkt u de balk niet op in uw eigen oog? 4Hoe durft u tegen een ander te zeggen: Laat mij die splinter eens uit uw oog halen, terwijl u zelf een balk in uw oog hebt? 5Huichelaar, haal eerst die balk uit uw eigen oog, dan ziet u pas scherp genoeg om die splinter uit het oog van de ander te halen.
6Geef wat heilig is niet aan de honden, want ze komen terug om u te verscheuren; gooi uw parels niet voor de zwijnen, want ze vertrappen die met hun poten.’
Gebed wordt verhoord
7‘Vraag en u zult krijgen; zoek en u zult vinden; klop en er zal voor u worden opengedaan. 8Ja, ieder die vraagt, zal krijgen, en wie zoekt, zal vinden, en voor wie aanklopt, zal worden opengedaan. 9Is er onder u iemand die zijn kind een steen geeft als het om brood vraagt? 10Of een slang als het om vis vraagt? 11Ondanks uw slechtheid weet u aan uw kinderen dus goede dingen te geven. Hoeveel temeer zal dan uw Vader in de hemel goede dingen geven aan wie hem erom vragen!
12Behandel de mensen zoals u door hen behandeld wilt worden. Want dat is waar het om gaat in de Wet en de Profeten.’
Twee wegen
13‘Ga naar binnen door de nauwe poort. Want de poort en de weg die naar de ondergang leiden, zijn ruim en breed, en velen gaan die weg. 14Maar de poort en de weg die naar het leven leiden, zijn nauw en smal, en maar weinigen vinden die weg.’
Valse profeten
15‘Pas op voor de valse profeten. Ze komen in schaapskleren naar u toe, maar in werkelijkheid zijn het roofzuchtige wolven. 16U kunt hen herkennen aan hun vruchten. Men plukt geen druiven van doornstruiken en geen vijgen van distels. 17Een goede boom draagt goede vruchten, een slechte boom draagt slechte vruchten. 18Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen en een slechte boom geen goede. 19Iedere boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid. 20Zo kunt u hen herkennen aan hun vruchten.
21Niet iedereen die tegen mij zegt: Heer! Heer! komt het hemelse koninkrijk binnen, maar alleen wie de wil doet van mijn Vader in de hemel. 22Op de dag van het oordeel zullen velen tegen mij zeggen: Heer! Heer! In uw naam hebben wij toch geprofeteerd, in uw naam hebben wij demonen uitgedreven en veel wonderen gedaan. 23En dan zal ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; verdwijn uit mijn ogen, boosdoeners.’
Tweeërlei fundament
24‘Ieder die mijn woorden hoort en doet wat ik zeg, lijkt op iemand die zo verstandig was zijn huis op een rots te bouwen. 25De regen viel neer, de rivieren traden buiten hun oevers, de winden waaiden en beukten tegen dat huis. Maar het stortte niet in, want het was gebouwd op een rots. 26Ieder die mijn woorden hoort maar niet doet wat ik zeg, lijkt op iemand die zo dom was zijn huis op zand te bouwen. 27De regen viel neer, de rivieren traden buiten hun oevers, de winden waaiden en teisterden dat huis. En het huis stortte in, het werd een grote bouwval.’
28Toen Jezus deze woorden had uitgesproken, waren de mensen diep onder de indruk van wat hij hun geleerd had. 29Want hij sprak met gezag, heel anders dan hun schriftgeleerden.