De aanval op Nineve
1Juda, dank de Heer,
vier je tempelfeesten,
kom je beloften na aan je God.
Want kijk:
een bode komt over de bergen,
hij meldt de overwinning op Nineve!
Die duivelse koning met zijn soldaten
zal je land niet meer binnenvallen.
Hij is verslagen, weggevaagd.
2-3De Heer herstelt Israël in ere,
het krijgt zijn oude aanzien terug,
al is het nog zo geplunderd,
al zijn de wijnranken vernield.
Nineve,
bewaak de vesting,
houd de weg in het oog!
Maak je klaar voor de strijd,
zet al je krachten in!
Want je vijand is in aantocht,
hij komt je verpletteren.
4Rood zijn de schilden
van zijn dappere strijders,
rood hun kleren,
scharlakenrood,
hun strijdwagens schitteren,
hun lansen flitsen.
5Voort razen hun wagens,
langs de wegen,
over de vlakten.
Zij lijken wel fakkels,
zij schieten voorbij
als bliksemschichten.
6De Heer heeft zijn legers opgeroepen,
overhaast rukken zij op.
Zij rennen op je muren af,
het stormdak wordt opgesteld!
7De poorten bij de rivier gaan open,
het paleis wankelt.
8Op een wagen
gaat de vorstin in ballingschap,
haar slavinnen jammeren,
het klinkt droevig
als het gekoer van duiven.
Zij rouwen, slaan zich op de borst.
9Nineve loopt leeg,
de inwoners stromen weg.
Men roept hen terug,
maar niemand keert om.
10De soldaten schreeuwen:
‘Pak het goud,
roof het zilver!’
Het is een rijke stad,
vol kostbaarheden.
11Maar nu wordt ze leeggeroofd,
geplunderd en verwoest.
Harten bezwijken, knieën knikken,
de gezichten verbleken.
Iedereen staat als verlamd.
12Nineve, wat is er van je over?
Jij, leeuwenhol, nest vol jonge leeuwen!
Daar bewoog zich de leeuw,
samen met zijn welpen,
zonder dat iemand hem stoorde.
13Waar is nu die leeuw,
die roofde en moordde
voor zijn jongen en leeuwinnen?
Zijn hol vulde hij met buit,
zijn verblijf met prooi.
14De almachtige Heer
waarschuwt de koning van Nineve:
‘Ik keer me tegen u!
Uw wagens gaan in vlammen op.
Al vechten uw soldaten als jonge leeuwen,
mijn zwaard velt ze.
Ik neem u de buit af.
Naar uw gezanten luistert niemand meer.’