De stammen ten oosten van de Jordaan
1De stammen Ruben en Gad bezaten grote kudden. Toen zij zagen hoe geschikt de gebieden Jazer en Gilead waren voor hun vee, 2gingen ze naar Mozes, Eleazar en de andere stamhoofden. Ze zeiden: 3-4‘De Heer heeft ons dit land in handen gegeven met de steden Atarot, Dibon, Jazer, Nimra, Chesbon, Elale, Sebam, Nebo en Beon. Het heeft uitstekende weiden en wij hebben veel vee. 5Als u het goed met ons meent, laat ons dan niet de Jordaan oversteken, maar geef ons dit gebied.’
6Mozes antwoordde: ‘Willen jullie hier blijven, terwijl de rest van het volk ten strijde trekt? 7Willen jullie de anderen de moed ontnemen om de Jordaan over te steken en het beloofde land binnen te trekken? 8Dat is hetzelfde als wat je voorouders hebben gedaan, toen ik hen vanuit Kades-Barnea uitzond om het land te verkennen. 9Zij gingen tot het Eskoldal en verkenden het land. Bij hun terugkeer ontnamen zij het volk de moed om het beloofde land binnen te trekken. 10De Heer werd toen woedend en zwoer: 11Omdat ze mij niet trouw zijn gebleven, zal geen van de mannen van twintig jaar en ouder die Egypte hebben verlaten, het land binnentrekken dat ik aan Abraham, Isaak en Jakob heb beloofd. 12Voor Kaleb, de zoon van Jefunne, uit de familie van de Kenizzieten, en voor Jozua, de zoon van Nun, maak ik een uitzondering: zij zijn me wel trouw gebleven. 13Toen liet de Heer in zijn woede het volk veertig jaar in de woestijn ronddwalen, tot heel de generatie die in strijd met zijn wil had gehandeld, gestorven was. 14En nu doen jullie hetzelfde. Als echte kinderen van jullie vaders maken jullie de Heer nog woedender dan eerst. 15Als jullie de Heer de rug toekeren, zal hij het volk nog langer in de woestijn laten blijven. Jullie zijn dan verantwoordelijk voor de ondergang van het volk.’
16Op hun beurt antwoordden zij: ‘Laat ons hier schaapskooien bouwen en steden voor onze vrouwen en kinderen. 17Daarna staan wij goed bewapend klaar om aan het hoofd van de andere Israëlieten op te rukken, tot wij hen naar hun eigen gebied hebben gebracht. Ondertussen blijven onze vrouwen en kinderen in versterkte steden achter, beschermd tegen de aanvallen van de bewoners van dit land. 18Wij zullen niet naar huis teruggaan voordat de andere Israëlieten het gebied dat hun toekomt, in bezit hebben genomen. 19Wij hoeven geen grond te bezitten bij de anderen aan de overkant van de Jordaan, als wij hier aan de oostkant ons deel ontvangen.’
20Toen zei Mozes tegen hen: ‘Als jullie dat echt van plan zijn, maak je dan hier, onder het toeziend oog van de Heer, klaar voor de strijd. 21Laat jullie mannen de Jordaan oversteken en daar blijven tot de Heer alle vijanden heeft verdreven 22en het land heeft onderworpen. Daarna mogen jullie terugkeren en hebben jullie tegenover de Heer en tegenover Israël je plicht volbracht. Dan zal de Heer ermee instemmen dat jullie dit gebied in bezit nemen. 23Doen jullie dat niet, dan zul je ervoor boeten, omdat je de Heer hebt getrotseerd. 24Bouw nu de steden en de schaapskooien en houd je belofte.’
25Toen zeiden de mannen van de stammen Gad en Ruben: ‘Wij doen wat u beveelt. 26Onze vrouwen en kinderen, met de schapen, de geiten en de runderen, blijven hier in de steden van Gilead. 27Maar wij staan klaar voor de strijd en zijn bereid om de Jordaan over te trekken, zoals u hebt bevolen.’ 28Daarna gaf Mozes de volgende opdracht aan Eleazar en aan Jozua, de zoon van Nun, en aan alle familiehoofden: 29‘Als alleen de strijdbare mannen van Gad en Ruben met jullie de Jordaan oversteken om het land voor jullie te veroveren, geef hun dan Gilead als bezit. 30Steken zij met al hun vrouwen en kinderen over, dan krijgen ze net als jullie een deel in Kanaän.’
31De mannen van Gad en Ruben zeiden: ‘We zullen doen wat de Heer heeft bevolen. 32We zullen Kanaän binnentrekken onder zijn bevel; maar ons gebied is hier, aan deze kant van de Jordaan.’ 33Zo gaf Mozes aan de nakomelingen van Gad en Ruben en de helft van de stam Manasse het gebied van Sichon, de koning van de Amorieten, en van Og, de koning van Basan, met al de bijbehorende steden. 34De mannen van Gad bouwden de versterkte steden in hun gebied weer op: Dibon, Atarot, Aroër, 35Atrot-Sofan, Jazer, Jogbeha, 36Bet-Nimra en Bet-Haran. Zij herstelden ook de schaapskooien. 37De mannen van Ruben bouwden in hun gebied de volgende steden weer op: Chesbon, Elale, Kirjataïm, 38Nebo, Baäl-Meon (deze stad had een andere naam gekregen) en Sibma. Aan de steden die ze weer opbouwden, gaven ze nieuwe namen.
39De nakomelingen van Makir, de zoon van Manasse, gingen naar Gilead. Ze veroverden het en verdreven de Amorieten die daar woonden. 40Mozes gaf daarom Gilead aan de mannen van Makir. Zij vestigden zich daar. 41Jaïr, uit de stam van Manasse, veroverde enkele dorpen en gaf ze zijn naam: De Dorpen van Jaïr. 42Nobach veroverde Kenat met omliggende dorpen en noemde het naar zichzelf: Nobach.