Heer, uw woord doet mij leven
1Gelukkig wie een leven leidt zonder smet,
wie zich richt naar de wet van de Heer!
2Gelukkig wie zich houdt aan wat hij wil,
wie hem zoekt met heel zijn hart,
3wie geen onrecht doet,
maar de wegen gaat die de Heer hem wijst.
4Heer, u hebt ons zelf gezegd
ons zorgvuldig te houden aan wat u opdraagt.
5Ik wilde wel dat mijn stap vast was,
dat ik al uw wetten kon naleven.
6Dan zou ik mij niet schamen
als ik kijk naar wat u van mij vraagt.
7Heer, als ik mij verdiep in uw besluiten,
dan moet ik uw lof zingen
in alle oprechtheid van hart,
want wat u besluit, is rechtvaardig.
8Aan uw wetten zal ik mij houden,
laat mij niet los, niet voorgoed.
9Hoe moet een jong mens door het leven gaan
om zijn hart zuiver te houden?
Hij moet zich richten naar uw woord, Heer!
10Ik zoek u, Heer, met heel mijn hart,
laat mij niet afdwalen,
ik wil doen wat u van mij vraagt.
11Ik bewaar uw woord in mijn hart,
want ik wil niet tekortschieten tegenover u.
12Heer, u wil ik danken,
leer mij te zien wat u van ons verlangt.
13Ik verkondig al uw besluiten,
de woorden uit uw mond zijn op mijn lippen.
14Het leven naar uw wil geeft mij een vreugde
alsof ik rijk was.
15Aan wat u mij opdraagt, blijf ik denken,
ik blijf kijken naar de wegen die u wijst.
16Ik verheug mij in wat u van ons verlangt,
ik zal uw woord niet vergeten.
17Wees goed voor uw dienaar, Heer,
dan zal ik leven,
trouw zijn aan uw woord.
18Open mij de ogen,
dan kan ik zien
welke wonderen er in uw wet schuilen.
19Ik ben een vreemdeling op deze aarde,
houd daarom voor mij niet verborgen
wat mijn opdracht is!
20Ik word verteerd door het verlangen
te weten wat u met mij voorhebt,
altijd.
21Wie hoogmoedig zijn,
wie afdwalen, niet doen wat u gebiedt,
vinden u tegenover zich;
er rust een vloek op hen.
22Verlos mij dan van spot en verachting,
want ik leef naar uw wil.
23Heer, al spannen koningen tegen mij samen,
ik blijf uw dienaar,
ik blijf denken aan wat u van ons verlangt.
24Uw woorden zijn mij een vreugde,
zij zijn mijn raadgevers.
25Het is of ik lig vastgekleefd in het stof,
doe mij leven, Heer, zoals u hebt beloofd.
26Ik heb u heel mijn leven verteld,
en u hebt mij ook geantwoord.
Leer mij nu te zien wat u van mij verlangt,
27laat mij begrijpen wat u mij opdraagt,
dan blijven uw wonderen mij in gedachten.
28Van verdriet huilt mijn hart,
Heer, geef mij uw steun, zoals u hebt beloofd.
29Houd mij af van het pad van de leugen,
wees zo goed mij uw wet te geven.
30Ik kies voor de weg van de waarheid,
uw besluiten houd ik voor ogen.
31Aan uw woorden wil ik als vastgekleefd zijn,
o, Heer, stel mij niet teleur.
32De weg van uw geboden zal ik gaan,
want u verruimt mijn hart.
33Laat mij, Heer, de weg zien die uw wetten mij wijzen,
die weg zal ik gaan, ten einde toe.
34Geef mij inzicht, dan zal ik leven naar uw wet,
mij houden aan uw woord, met heel mijn hart.
35Laat mij de weg gaan die u mij wijst,
het is mij een vreugde.
36Open mijn hart voor wat u wilt,
laat geldzucht er niet binnen,
37wend mijn blik af van zinloze dingen,
doe mij uw weg gaan, doe mij leven!
38Kom uw belofte na,
ik ben u toegedaan,
diep ontzag heb ik voor u.
39Verlos me van spot, o Heer,
ik huiver als ik eraan denk,
maar wat u met mij voorhebt, is goed.
40Mijn diepste verlangen is te doen wat u mij opdraagt,
laat mij leven, u bent toch gerechtigheid!
41Bewijs mij uw liefde, Heer,
red mij, zoals u hebt beloofd.
42Dan heb ik een antwoord
als ze mij bespotten.
Ja, ik vertrouw op uw woord!
43Laat mij de waarheid ten slotte nooit verloochenen,
want ik heb vertrouwen in uw besluiten.
44Ik zal leven naar uw wet,
nu en altijd.
45Ik zal mijn weg door het leven gemakkelijk vinden
als ik zoek naar wat u van mij wilt.
46Van uw woorden zal ik getuigen,
zelfs voor koningen,
en zonder mij te schamen.
47Uw geboden zijn mij een vreugde,
uw woorden heb ik lief.
48Mijn handen hef ik op naar uw geboden,
naar uw woorden, die ik liefheb,
en ik overdenk wat u van ons verlangt.
49Denk aan wat u hebt gezegd, Heer,
u hebt mij, uw dienaar, hoop gegeven.
50Dit is mijn troost in alle ellende:
dat uw woord mij doet leven!
51Hoezeer mensen mij bespotten in hun hoogmoed,
van uw wet wijk ik niet.
52Als ik denk aan wat u met ons voorhebt,
al eeuwen en eeuwen,
o, Heer, dan ben ik getroost!
53Verontwaardiging grijpt mij aan
als ik kijk naar die mensen zonder geweten,
hoe ze aan uw wet voorbijgaan!
54Hier op aarde, waar ik vreemd ben,
zijn uw wetten als de woorden van een lied.
55Zelfs ’s nachts denk ik aan u, Heer,
ook dan staat uw wet mij voor ogen.
56Dit is mij gegeven
omdat ik leef naar uw opdracht.
57Heer, u bent alles wat ik heb,
ik zal doen wat ik heb beloofd:
ik zal mij houden aan uw woorden.
58Alles wil ik doen om u voor mij te winnen,
wees goed voor mij, zoals u hebt beloofd.
59Als ik mijn leven overdenk,
dan wil ik mij alleen nog richten naar uw wil.
60Ik haast mij uw geboden na te leven,
ik aarzel niet.
61Men probeert mij in de val te lokken,
maar ik vergeet uw wet niet.
62Midden in de nacht sta ik op
om uw lof te zingen,
want uw besluiten zijn rechtvaardig.
63Ik ben een vriend van allen die ontzag voor u hebben,
van ieder mens die zich houdt aan wat u opdraagt.
64Heel de aarde is een bewijs van uw grote liefde, Heer,
leer mij te zien wat u van ons verlangt.
65U bent goed voor mij geweest, Heer,
zoals u mij, uw dienaar, had beloofd.
66Leer mij uw geboden te proeven, te doorgronden,
want ik heb vertrouwen in wat u van ons vraagt.
67Toen ik nog niet geleden had, was ik op een dwaalweg,
maar nu, nu houd ik mij aan uw woord.
68U bent goed, het is goed wat u doet,
leer mij te zien wat u van ons verlangt.
69Mensen die zich boven u verheffen,
halen mij door het slijk,
maar ik houd mij aan wat u mij opdraagt,
met heel mijn hart.
70Hun hart is ongevoelig als vet,
maar mij geeft uw wet vreugde.
71Ik heb er vrede mee dat ik zo geleden heb,
want toen pas ging ik inzien wat u van ons verlangt.
72De woorden uit uw mond, zij zijn mij meer waard
dan duizenden stukken goud en zilver.
73Heer, uw handen hebben mij gemaakt, mij gevormd,
geef mij ook het verstand om uw geboden te begrijpen.
74Mensen die ontzag hebben voor u,
zijn blij als ze mij zien
omdat ik een vast vertrouwen heb in uw woord.
75Ik weet, o Heer, dat uw besluiten rechtvaardig zijn,
dat u in uw trouw mij liet lijden.
76Troost mij met uw liefde,
zoals u mij beloofd hebt;
u ben ik toegedaan.
77Ontferm u over mij, dan zal ik leven,
uw wet immers is mij een vreugde.
78Maak dat die trotsen van hart zich schamen,
zij hebben mij vals beschuldigd!
Heer, ik blijf denken aan wat u mij opdraagt.
79Laten wie ontzag voor u hebben, bij mij komen,
dan zullen ze inzien wat u wilt.
80Laat mij volmaakt zijn in het naleven van uw wetten,
dan zal ik mij niet hoeven te schamen.
81Heer, hoe verlang ik ernaar dat u mij redt!
Op uw woord heb ik mijn hoop gesteld.
82Hoe zie ik uit naar wat u hebt beloofd!
Wanneer komt u mij troosten?
83Hoewel ik ben gaan lijken op uitgedroogd leer,
toch ben ik uw wetten niet vergeten.
84Hoeveel dagen heeft uw dienaar nog, Heer?
Wanneer voert u het vonnis uit over mijn vervolgers?
85Valkuilen hebben ze voor me gegraven,
zij, die niet leven naar uw wet,
die zich stellen boven u!
86Wat u van ons vraagt, Heer,
daarop kan een mens zich verlaten,
maar ik word vervolgd, ten onrechte,
kom mij toch te hulp!
87Bijna hadden ze een eind gemaakt aan mijn leven op deze aarde,
maar ik heb uw wetten niet losgelaten.
88U bent goed, Heer, laat mij leven,
dan kan ik trouw zijn aan de woorden uit uw mond.
89Eeuwig, Heer, houdt uw woord stand,
het is vastgelegd in de hemel,
90van geslacht tot geslacht gaat uw trouw.
U grondvestte de aarde, onwankelbaar,
91volgens uw besluiten houdt alles stand, tot op deze dag;
hemel en aarde, zij zijn aan u onderworpen.
92Als uw wet niet mijn vreugde was geweest,
dan was ik aan de ellende ten onder gegaan.
93Nooit zal ik uw opdracht vergeten,
want uw woorden hielden mij in leven.
94Ik ben van u, red me,
ik zoek toch naar wat u mij opdraagt!
95Er zijn er die geen geweten hebben,
zij willen mijn ondergang.
Heer, ik let alleen op wat u wilt.
96Ik heb gezien dat alles, hoe volmaakt ook, beperkt is,
alleen uw woord is grenzeloos ruim.
97Hoe lief heb ik uw wet!
De hele dag is zij in mijn gedachten.
98Uw woord maakt mij wijzer dan mijn vijanden,
want het is altijd bij mij.
99Ik ben verstandiger dan mijn leermeesters,
want ik overdenk wat u wilt.
100Ik heb meer inzicht dan ervaren oude mannen,
want ik houd mij aan wat u ons opdraagt.
101Ik zet geen voet op de weg van het kwaad,
want ik wil leven naar uw woord.
102Ik wijk geen stap van uw besluiten,
want uzelf bent mijn leermeester.
103Een genot zijn mij uw woorden,
zoeter dan honing in de mond.
104Ik heb begrepen wat u ons opdraagt,
daarom haat ik alle leugen en bedrog.
105Uw woord is de lamp bij mijn voet,
het licht op mijn pad.
106Ik heb gezworen, en ik zal mijn woord gestand doen,
dat ik mij zou houden aan uw besluiten,
aan uw rechtvaardige besluiten.
107Heer, men heeft mij zo doen lijden,
laat mij leven, zoals u hebt beloofd.
108Aanvaard, Heer, mijn woorden als een vrijwillige gave
en leer mij uw besluiten kennen.
109Mijn leven is voortdurend in gevaar,
maar uw wet vergeet ik niet.
110Schurken zijn het, ze spannen mij een strik,
toch wijk ik niet af van wat u mij opdraagt.
111Uw woorden zijn voor mij als een erfdeel,
ik heb ze gekregen voor altijd,
zij geven mij innige vreugde.
112Heel mijn hart staat voor u open,
ik zal doen wat u van mij verlangt,
altijd, ten einde toe.
113Ik haat wie niet voor u kiezen,
maar ik, Heer, heb uw wet lief.
114U bent voor mij een schuilplaats, een schild,
op uw belofte is mijn hoop gesteld.
115Jullie die alleen maar kwaad doen,
ga uit mijn ogen!
Ik wil mij houden aan de geboden van mijn God.
116Wees mij tot steun, Heer, zoals u hebt beloofd,
dan kan ik weer leven,
u bent mijn hoop, stel mij niet teleur.
117Als u mij helpt, is er redding,
uw wetten houd ik steeds voor ogen.
118U verstoot allen die afwijken van uw wetten,
met hun ontrouw bedriegen ze zichzelf!
119U veegt ze weg van de aarde als schuim,
daarom heb ik uw woorden lief.
120Ik beef van eerbied voor u,
van diep ontzag voor uw besluiten.
121Ik heb mensen recht gedaan,
ik heb de gerechtigheid gediend,
lever mij niet uit aan mijn vijanden, Heer.
122Geef mij de zekerheid dat alles goed zal worden,
laten ze mij, uw dienaar, niet langer verdrukken,
die mensen met hun hoogmoed.
123Hoe zie ik uit naar uw redding,
naar uw belofte van gerechtigheid!
124Bewijs mij uw goedheid
en leer mij te zien wat u van ons verlangt.
125Ik ben uw dienaar, geef mij inzicht,
opdat ik weet wat u wilt.
126Het is nu de tijd om in te grijpen, Heer,
want men treedt uw wet met voeten.
127Ik houd meer van uw geboden
dan van het allerfijnste goud.
128In alles richt ik mij naar wat u mij opdraagt;
ik haat elke leugen, elk bedrog.
129Wonderen zijn uw woorden,
daarom draag ik ze in mijn hart.
130Uw woorden zijn deuren naar licht,
inzicht krijgt wie nog in het duister tast.
131Begerig sper ik mijn mond wijd open,
zo verlang ik naar uw woorden.
132Wend u tot mij, wees goed voor mij,
zoals u wilt zijn voor wie u liefhebben.
133Maak mijn stap vast, zoals u hebt beloofd,
laat geen enkel kwaad macht over mij krijgen.
134Bevrijd me van de onderdrukking van mensen,
dan zal ik mij houden aan wat u mij opdraagt.
135Laat uw licht over mij schijnen,
leer mij te zien wat u van ons verlangt,
ik ben uw dienaar.
136Met mijn tranen kan ik beken vullen,
want men houdt zich niet aan uw wet.
137U bent rechtvaardig, Heer,
elk van uw besluiten is juist,
138in gerechtigheid hebt u ons uw woord opgelegd,
in grote trouw.
139Mijn liefde voor u verteert mij,
omdat mijn vijanden al uw woorden vergeten.
140O, uw woord heeft de toets van het leven doorstaan,
ik heb het lief, ik ben uw dienaar.
141Ik ben onbelangrijk, ik geniet geen aanzien,
maar wat u mij opdraagt, vergeet ik niet.
142U bent gerechtigheid,
een gerechtigheid voor eeuwig,
uw wet is waarheid.
143Al ben ik in nood, al word ik verdrukt,
in uw geboden vind ik mijn levensvreugde.
144Uw woorden zijn altijddurende gerechtigheid;
geef mij inzicht, dan kan ik leven.
145Ik roep u, Heer, met heel mijn hart,
antwoord mij en ik zal leven naar uw wetten.
146Ik roep u om hulp,
verlos me en ik zal mij houden aan wat u wilt.
147Voor de morgen schemert, roep ik u al,
want uw woorden zijn mijn hoop;
148in nachtelijke uren zijn mijn ogen gevestigd op u,
want uw woorden blijven mij in gedachten.
149Luister naar mij, Heer, u bent zo goed.
Laat mij weer leven, zoals u dat kunt.
150Ze naderen, de schurken,
ver zijn ze van uw wet!
151Maar u bent dicht bij me, Heer,
elk van uw geboden is waarheid.
152Al heel lang weet ik:
uw woorden gelden voor alle eeuwen.
153Heb toch oog voor mijn ellende, Heer, en red me,
want uw wet vergeet ik niet.
154Verdedig mijn zaak en bevrijd mij,
laat mij weer leven, zoals u hebt beloofd.
155Er is geen redding voor wie u afwijzen,
want zij zoeken niet naar wat u verlangt.
156Groot is uw medelijden, o Heer,
laat mij leven, zoals u dat kunt.
157Maar groot ook is het aantal van mijn vervolgers,
velen staan mij naar het leven;
toch ben ik niet van uw woorden afgeweken.
158Als ik mensen zie die u verraden,
voor wie uw woord niet telt,
dan voel ik afschuw!
159U weet toch hoe lief mij is wat u ons opdraagt;
Heer, laat mij leven, u bent zo goed.
160Waarheid is het wezen van uw woorden,
al wat u besluit, is rechtvaardig
en geldt voor alle eeuwen.
161Koningen vervolgen mij zonder reden,
maar alleen voor wat u zegt, beeft mijn hart.
162Ik verheug me over uw woorden
zoals iemand die een rijke buit vindt.
163Ik voel afschuw, haat voor elke leugen,
uw wet heb ik lief!
164Zevenmaal per dag prijs ik u
om uw besluiten, uw rechtvaardige besluiten.
165Wie uw wet liefheeft, is veilig,
geen hindernis doet hem struikelen.
166Ik hoop dat u me redt, Heer,
ik doe wat u van mij vraagt.
167Ik houd mij aan uw woorden,
ze liggen mij na aan het hart.
168Wat u mij opdraagt, wat u wilt,
daar houd ik mij aan,
heel mijn leven ligt voor u open.
169Moge deze noodkreet tot u doordringen, o Heer,
geef mij inzicht zoals u hebt beloofd.
170Moge mijn smeken u bereiken,
red mij, maak uw belofte waar.
171Ik zal overvloeien van lof voor u,
want u zult mij uw wetten leren kennen.
172Uw woord is op mijn lippen,
u zal ik bezingen,
want uw geboden zijn gerechtigheid.
173Reik mij uw hand, Heer, help mij,
want ik heb gekozen voor wat u mij opdraagt,
174ik verlang ernaar dat u mij redt,
uw wet is mijn vreugde.
175Laat mij leven, dat ik uw lof kan zingen,
moge uw wet mij tot steun zijn.
176Moet ik verloren gaan, als een verdwaald schaap?
Zoek mij, uw dienaar,
want uw geboden vergeet ik niet.