Wat is een mens?
1Voor de voorzanger Jedutun.
Een psalm uit de bundel van David.
2Ik dacht:
Ik moet mij inhouden,
op mijn woorden letten,
mijn tong aan banden leggen,
want al gauw praat je mee
met mensen zonder God of gebod.
3Dus hield ik mij stil,
ik zweeg als het graf.
Maar mijn smart nam toe,
4ik werd steeds onrustiger,
de woorden brandden me op de lippen:
ik moest spreken.
5Heer, laat mij beseffen
hoe kort mijn leven is,
hoe eindig ik ben,
hoe vergankelijk.
Doordring mij daarvan.
6U gaf mij een kort bestaan,
maar enkele handbreedten lang,
voor u is mijn leven maar een ogenblik.
Wat is een mens?
Een zuchtje wind,
7een voorbijgaande schaduw.
De mens maakt zich druk om niets,
hij schraapt een vermogen bijeen,
maar weet niet voor wie.
8Heer, wat heb ik nog te verwachten?
Ik vestig alle hoop op u.
9Vergeef mij als ik opstandig ben,
spaar mij de spot van dwazen.
10Ik houd mij wel stil,
ik doe mijn mond niet open,
want u doet wat u wilt.
11Maar straf mij niet langer,
want ik bezwijk onder uw slagen.
12Als u iemand terechtwijst
en hem tuchtigt voor zijn zonden,
dan tast u zijn leven aan
zoals een mot een kleed.
Want wat is een mens?
Een zuchtje wind.
13Heer, luister naar mij,
ik bid tot u,
ik roep om hulp,
blijf niet onverschillig onder mijn tranen.
Rechten kan ik niet laten gelden,
want ik ben maar bij u te gast,
een vreemdeling, zoals mijn voorouders.
14Kijk me niet langer bestraffend aan,
laat mij nog wat vreugde beleven,
voor ik heenga
en niet meer ben.