Genees mij, ik verkeer in doodsnood
1Voor de voorzanger.
Een psalm uit de bundel van David.
2Gelukkig ben je
als je je inzet voor de zwakken.
Want kom je zelf in nood,
de Heer zal je redden!
3Hij zal je beschermen,
je in leven houden,
je gelukkig maken.
Hij levert je niet over aan je vijand.
4Hij staat je bij op je ziekbed,
hij maakt je steeds weer gezond.
5Ik zei:
‘Heer, heb medelijden met mij,
genees mij,
ik ben tekortgeschoten.
6Mijn vijanden zeggen vol venijn:
Wanneer gaat hij eindelijk dood,
wanneer zijn wij van hem af?
7Ze komen mij opzoeken, die huichelaars,
en spreken mooie woorden.
Maar eenmaal buiten
zeggen zij wat ze denken.
8Ze haten mij
en halen mij over de tong.
Het ergste wensen ze mij toe:
9een dodelijke kwaal,
een eeuwig ziekbed.
10Zelfs mijn beste vriend,
die mijn vertrouwen had
en met mij het brood deelde,
zelfs hij heeft zich tegen mij gekeerd.
11Heer, heb medelijden met mij,
help mij overeind,
dan zal ik mij op hen wreken.
12Heer, laat mijn vijanden niet triomferen,
dan weet ik dat u van mij houdt.
13Breng mij weer op de been,
ik ben onschuldig.
Laat mij bij u toe,
voor altijd.’
14Dank aan de Heer,
de God van Israël,
nu en voor altijd.
Amen, amen!