Waarschuwing tegen bedrog
1Wanneer het voorjaar komt,
vraag dan de Heer om regen.
Hij maakt de onweerswolken,
hij zorgt voor de stortregens.
Hij geeft de mensen graan op hun akkers.
2Wie afgoden raadpleegt,
komt bedrogen uit.
Waarzeggers vertellen leugens
en bedriegen je met hun dromen;
met lege woorden proberen zij te troosten.
Daarom dwaalt het volk,
als schapen die geen herder hebben
en in nood verkeren.
De nieuwe uittocht
3De almachtige Heer zegt:
‘Woedend ben ik op de vreemde herders,
die onderdrukkers zal ik afstraffen.
Ik zal zelf zorg dragen voor mijn kudde,
voor het volk van Juda.
Ik maak het sterk,
sterk als mijn prachtig strijdros.
4Uit mijn volk zullen voortkomen:
commandanten en generaals
en alle aanvoerders.
5Zij zullen zijn als helden,
die hun vijanden vertrappen in de strijd
als het vuil van de straat.
Met mijn hulp behalen zij de overwinning;
de vijand, hoog te paard,
slaat beschaamd op de vlucht.
6Het volk van Juda zal ik sterk maken,
de nakomelingen van Jozef bevrijden.
Ik heb medelijden met hen,
ik breng hen weer thuis,
het zal zijn alsof ik hen nooit verstoten had.
Ik ben de Heer, hun God,
ik luister naar hun gebeden.
7De mannen van Israël zullen dapper zijn,
opgetogen als na het drinken van wijn.
Hun zonen verheugen zich wanneer ze het zien,
zij zullen juichen van vreugde
om wat ik, de Heer, heb gedaan.
8Ik geef mijn volk een signaal,
ik breng hen bijeen,
ik wil hen bevrijden.
Zij zullen talrijk worden,
talrijk als vroeger.
9Onder de volken had ik hen verspreid,
maar ook in die verre streken
dachten zij aan mij.
Hun kinderen brachten zij er groot
en samen zullen zij terugkeren.
10Uit Egypte en Assur haal ik hen weg,
ik breng hen naar Gilead,
ik leid hen naar de Libanon,
maar nog is dit gebied te klein voor hen.
11Als zij door het dreigende water trekken,
zal ik de golven bedwingen,
de waterdiepten van de Nijl vallen droog.
Het trotse Assur stort ineen,
Egypte verliest zijn heerschappij.
12Ik zal mijn volk sterk maken,
zij zullen vertrouwen op mij
en optrekken in mijn naam.
Dat kondig ik, de Heer, aan.’