1Die nacht verliet Gorgias met vijfduizend soldaten en duizend voortreffelijke ruiters zijn legerkamp 2om het kamp van de Joden bij verrassing aan te vallen; mannen uit de citadel waren zijn gids. 3Maar Judas kwam het te weten en trok er met zijn strijdkrachten op uit om het leger van de koning in Emmaüs aan te vallen 4terwijl Gorgias’ troepen nog verspreid waren buiten het legerkamp. 5Toen Gorgias ’s nachts bij het legerkamp van Judas kwam, trof hij er niemand aan. In de veronderstelling dat ze voor hem waren gevlucht, ging hij naar hen op zoek in de bergen. 6Tegen de ochtend verscheen Judas met drieduizend man in de vlakte. Terwijl ze het zelf zonder goede harnassen en zwaarden moesten stellen, 7zagen ze dat het legerkamp van de vijand zwaar versterkt was, met daaromheen een kordon van ruiters, geoefend in oorlogsvoering. 8Judas zei tegen zijn mannen: ‘Laat je niet ontmoedigen door hun overmacht en wees niet bang als zij oprukken. 9Bedenk hoe onze voorouders zijn gered bij de Rode Zee, toen ze door de farao en zijn leger werden achtervolgd. 10Laten we de hemel aanroepen en vragen of hij ons goedgezind wil zijn en het verbond met onze voorouders gestand wil doen door dit leger vandaag nog voor onze ogen te verpletteren. 11Dan zullen alle volken weten dat er iemand is die Israël bevrijdt en redt.’ 12De vreemdelingen zagen de Joden op zich afkomen 13en verlieten hun legerkamp om de aanval te openen. Aan de kant van Judas werd op de trompet geblazen, 14en de strijd begon. De vijand werd verslagen: wie kon vluchtte de vlakte in, 15de anderen vielen tot de laatste man. Judas’ soldaten achtervolgden hen tot aan Gezer en de vlakten van Idumea, Azotus en Jamnia; er sneuvelden bijna drieduizend mannen. 16Nadat Judas en zijn leger van de achtervolging waren teruggekeerd, 17zei hij tegen het volk: ‘Stel het plunderen nog even uit, want er staat ons nog een veldslag te wachten. 18Gorgias en zijn mannen zijn niet ver van ons gelegerd, in de bergen. Eerst moeten jullie je tegenover de vijand opstellen en met hem de strijd aangaan, daarna zijn jullie vrij om de buit binnen te halen.’ 19Judas was nog niet uitgesproken, of er verscheen een legereenheid vanuit de bergen. 20Er was rook zichtbaar die de eenheid deed vermoeden wat er was gebeurd. Ze zagen dat de andere eenheden waren gevlucht, en uit de opstijgende rook konden ze opmaken dat hun kamp in brand gestoken was. 21Deze ontdekking bracht hen in verwarring, temeer omdat ze begrepen dat Judas’ leger zich in de vlakte had opgesteld. 22De hele eenheid sloeg op de vlucht naar het land van de Filistijnen. 23Judas ging terug, plunderde hun kamp en maakte veel buit: goud en zilver, zeeblauwe en purperrode stoffen, en andere kostbaarheden. 24Zingend aanvaardden ze de terugtocht en loofden de hemel: ‘Hij is goed, en eeuwig duurt zijn barmhartigheid.’ 25En zo werd Israël die dag op grootse wijze gered.
Judas verslaat Lysias en reinigt de tempel
26De vreemdelingen die zich hadden weten te redden, meldden zich bij Lysias om hem te vertellen wat er was gebeurd. 27Hun nieuws bracht hem in verwarring en ontmoedigde hem, want met Israël was niet gebeurd wat hij had gewild, en de opdracht die de koning hem had gegeven was niet uitgevoerd. 28Het jaar daarop bracht hij zestigduizend voortreffelijke krijgslieden en vijfduizend ruiters samen voor de strijd. 29Ze kwamen tot in Idumea en sloegen hun kamp op in Bet-Sur, waar Judas hun tegemoet kwam met tienduizend man. 30Judas zag hoe sterk hun leger was en bad: ‘Geprezen bent u, redder van Israël, die de vijand hebt verpletterd door uw dienaar David en die het leger van de Filistijnen in handen hebt gegeven van Jonatan, de zoon van Saul, en zijn wapendrager. 31Laat ook dit leger in handen vallen van uw volk Israël en laat het met voetvolk, ruiters en al verslagen worden. 32Maak hen bang, maak een einde aan hun overmoed, bezorg hun een nederlaag die hun nog lang zal heugen. 33Haal hen neer met het zwaard van degenen die u liefhebben, dan zal iedereen die uw naam kent u met lofliederen loven.’ 34De strijd begon en van het leger van Lysias sneuvelden bijna vijfduizend krijgslieden in gevechten van man tot man. 35Toen Lysias zag dat de kansen van zijn leger waren gekeerd en dat Judas’ mannen moed hadden gevat en bereid waren zich dood te vechten, trok hij zich terug naar Antiochië. Daar rekruteerde hij huurlingen om met een veel groter leger naar Judea terug te keren.
36Judas en zijn broers zeiden: ‘Onze vijanden zijn verslagen. Laten we het heiligdom reinigen en het opnieuw inwijden.’ 37Het hele leger verzamelde zich en ging op weg naar de Sion. 38Daar zagen ze hoe verlaten het heiligdom er bij lag. Het altaar was ontwijd, de poorten waren verbrand en de voorhoven waren met onkruid overwoekerd, als in een bos of in de bergen. De vertrekken van de priesters waren vervallen. 39Judas en zijn mannen scheurden hun kleren en begonnen luid te jammeren. Ze gooiden stof over hun hoofd 40en wierpen zich op de grond. Ze bliezen op de trompetten en riepen de hemel aan. 41Vervolgens wees Judas een groep mannen aan die het garnizoen in de citadel op een afstand moest houden totdat het heiligdom gereinigd was. 42Hij koos wetsgetrouwe priesters uit van onbesproken gedrag, 43die het heiligdom reinigden en de stenen die het altaar ontwijd hadden afvoerden naar een onreine plaats. 44Ze overlegden wat ze met het ontwijde brandofferaltaar moesten doen 45en besloten – terecht – het neer te halen, zodat het hun niet tot schande zou strekken nu het door vreemde volken verontreinigd was. Ze haalden het altaar dus neer 46en legden de stenen op een geschikte plaats op de tempelberg tot er een profeet zou komen die wist wat ermee moest gebeuren. 47Daarna namen ze ongehouwen stenen, zoals de wet voorschrijft, en bouwden een nieuw altaar, precies als het vorige. 48Ze brachten het heiligdom en de ruimten in de tempel in de oude staat terug en heiligden de voorhoven. 49Ze maakten nieuw tempelgerei en zetten de lampenstandaard, het reukofferaltaar en de tafel van de toonbroden in de tempel. 50Ze brandden reukwerk op het altaar en staken de lampen aan, die voortaan weer in de tempel brandden. 51Ze legden toonbroden op de tafel en hingen de voorhangsels op. Daarmee was het werk dat ze ondernomen hadden voltooid. 52Op de vijfentwintigste van de negende maand, te weten de maand kislew, van het jaar 148 53stonden ze in alle vroegte op en brachten volgens voorschrift een offer op het nieuwe brandofferaltaar. 54Op dezelfde dag en op hetzelfde uur dat vreemde volken het altaar hadden ontwijd, werd het nieuwe altaar ingewijd, terwijl er liederen en muziek van citers, harpen en cimbalen ten gehore werden gebracht. 55Het hele volk knielde neer en boog diep voorover om de hemel, die hen geholpen had, te loven. 56Acht dagen lang vierden ze de inwijding van het altaar en brachten ze vol vreugde brandoffers, vredeoffers en dankoffers. 57Ze versierden de voorkant van de tempel met gouden kransen en met schildjes. Ze vernieuwden de poorten en de priestervertrekken en voorzagen ze van deuren. 58Er heerste grote vreugde onder het volk omdat de smaad die ze van de vreemde volken ondervonden hadden, was afgewend. 59Judas bepaalde samen met zijn broers en de hele volksvergadering dat het feest van de altaarinwijding jaarlijks acht dagen met blijdschap en vreugde gevierd zou worden, te beginnen op 25 kislew. 60In die tijd bouwden ze ook een hoge muur om de Sion, met versterkte torens, zodat andere volken het heiligdom niet nog eens binnen zouden kunnen vallen. 61Judas legerde er een garnizoen om de berg te bewaken en hij versterkte Bet-Sur, zodat het volk een vesting had aan de grens met Idumea.