De tempelschat bedreigd
1In de tijd dat Onias hogepriester was, heerste er dankzij zijn vroomheid en zijn afkeer van het kwaad volkomen vrede in de heilige stad en werden de voorschriften strikt in acht genomen. 2Zelfs de koningen hielden de heilige plaats in ere en verhoogden de luister van de tempel met schitterende wijgeschenken. 3Koning Seleukus van Asia betaalde zelfs uit eigen middelen alle kosten die voor de offerdiensten werden gemaakt.
4Als opzichter van de tempel was een zekere Simon aangesteld, uit de familie van Bilga. Deze Simon kreeg met de hogepriester een meningsverschil over het toezicht op het marktwezen in de stad. 5Omdat hij van Onias geen gelijk kreeg, wendde hij zich tot Apollonius van Tarsus, de toenmalige gouverneur van Cele-Syrië en Fenicië. 6Hij vertelde hem dat de schatkamer van de tempel in Jeruzalem gevuld was met onmetelijke rijkdommen, oneindig veel meer dan nodig was om de kosten van de offers te dekken, en dat die dus heel goed aan de koning zouden kunnen toevallen. 7Apollonius lichtte de koning tijdens een onderhoud in over de tempelschatten waarvan hij had gehoord, en de koning belastte de rijkskanselier Heliodorus met de opdracht om op deze rijkdommen beslag te leggen.
8Heliodorus ging onmiddellijk op reis, zogenaamd om een inspectiereis te maken langs de steden in Cele-Syrië en Fenicië, maar in feite om de wens van de koning ten uitvoer te brengen. 9Bij zijn aankomst in Jeruzalem werd hij door de hogepriester en de inwoners van de stad hartelijk ontvangen. Hij vertelde wat hem ter ore was gekomen en zette het doel van zijn komst uiteen, waarbij hij informeerde of het ook werkelijk zo was als hij had gehoord. 10De hogepriester legde hem uit dat de rijkdommen deels bestonden uit gelden die in bewaring werden gehouden voor weduwen en wezen, 11en dat een ander deel ervan toebehoorde aan Hyrkanus, de zoon van Tobias, iemand die een vooraanstaande positie bekleedde. De goddeloze Simon had dus een valse voorstelling van zaken gegeven; bovendien, zei Onias, betrof het al met al slechts een bedrag van vierhonderd zilveren en tweehonderd gouden talenten. 12Het zou volstrekt ontoelaatbaar zijn om mensen te benadelen die hun vertrouwen hadden gesteld in de heiligheid van deze plaats en de waardigheid en onschendbaarheid van deze in de hele wereld geëerde tempel. 13Heliodorus beriep zich echter op het bevel van de koning en verklaarde dat het geld hoe dan ook in de koninklijke schatkist moest worden gestort.
14Op een door hemzelf vastgestelde dag ging hij de tempel binnen om de kostbaarheden te inventariseren, tot grote ontzetting van iedereen in de stad. 15De priesters wierpen zich in hun priesterlijke gewaden voor het altaar neer en richtten hun gebeden tot de hemel, tot hem die het voorschrift had uitgevaardigd waarin de bewaargeving geregeld was. Ze smeekten hem om de goederen die men aan de tempel had toevertrouwd veilig te bewaren. 16Ieder die de hogepriester zag, was diep onder de indruk, want zijn gezichtsuitdrukking en zijn gelaatskleur toonden hoezeer zijn gemoed werd gekweld; 17van angst beefde hij over zijn hele lichaam, waardoor de pijn in zijn ziel voor iedereen duidelijk te zien was. 18De mensen kwamen uit hun huizen en dromden samen om in een openbaar gebed te smeken dat de tempel niet geschonden zou worden. 19De vrouwen gingen met een boetekleed onder hun borsten vastgeknoopt de straat op, en jonge meisjes, die normaal gesproken in huis moesten blijven, kwamen in de deuropeningen en bij de tuinmuren staan, of bogen zich uit de vensters naar buiten. 20Allemaal strekten ze hun handen uit naar de hemel en hieven een smeekgebed aan. 21Het was hartverscheurend om te zien hoe werkelijk iedereen zich ter aarde wierp en hoe de hogepriester in angstige spanning afwachtte wat er zou gebeuren.
22Terwijl allen de almachtige Heer aanriepen en hem smeekten de gelden, die in het volste vertrouwen in bewaring waren gegeven, voor de eigenaars veilig te stellen, 23ging Heliodorus over tot de uitvoering van zijn besluit. 24Maar toen hij met zijn lijfwachten voor de ingang van de schatkamer stond, verscheen de Heer van alle geesten en machten op zo’n ontzagwekkende wijze, dat iedereen die het gewaagd had de tempel binnen te dringen, getroffen werd door de macht van God en alle kracht en moed verloor. 25Er verscheen hun een prachtig opgetuigd paard, dat op Heliodorus afstormde en hem onder zijn voorhoeven dreigde te vertrappen. Het werd bereden door een angstaanjagende ruiter in een wapenrusting die blonk van het goud. 26Bovendien verschenen hem nog twee andere jongemannen, die er geweldig sterk en bijzonder knap uitzagen en gehuld waren in schitterende kledij. Zij gingen aan weerskanten van hem staan en lieten een regen van slagen op hem neerdalen. 27Ineens viel hij op de grond neer en zonk weg in een diepe duisternis. Zijn mannen namen hem op en legden hem op een draagbaar. 28Zo werd hij, die zojuist nog zwaar bewapend en met een groot gevolg en een sterke lijfwacht de schatkamer was binnengedrongen, weggedragen, volkomen hulpeloos nu. Zo duidelijk had hij de kracht van God leren kennen.
29Terwijl hij daar lag, door Gods ingrijpen niet meer tot spreken in staat en beroofd van iedere hoop op herstel, 30loofden de inwoners van de stad de Heer, die zijn heilige plaats op wonderbaarlijke wijze had verdedigd. De tempel, waar even tevoren nog angst en verwarring heersten, werd, nu de almachtige Heer was verschenen, van vreugde en blijdschap vervuld. 31Enkele vertrouwelingen van Heliodorus gingen snel naar Onias om hem te vragen of hij de Allerhoogste wilde smeken om Heliodorus, die op sterven lag, in leven te laten. 32De hogepriester, die bang was dat de koning zou kunnen denken dat de Joden een aanslag op Heliodorus hadden gepleegd, bracht een offer voor zijn herstel. 33Terwijl de hogepriester het zoenoffer bracht, verschenen de twee jongemannen opnieuw aan Heliodorus, in dezelfde kleding als eerst. Ze kwamen bij hem staan en zeiden: ‘Wees Onias, de hogepriester, maar heel dankbaar, want omwille van hem heeft de Heer je leven gespaard. 34Nu je door de hemelse macht gegeseld bent, moet je iedereen vertellen over de geweldige kracht van God.’ Zodra ze dit gezegd hadden, waren ze weer verdwenen.
35Heliodorus bracht een offer aan de Heer, die zijn leven gespaard had, en deed hem plechtige geloften. Nadat hij van Onias afscheid had genomen, keerde hij met zijn leger naar de koning terug. 36Daar vertelde hij iedereen over de wonderbaarlijke daden die de allerhoogste God voor zijn eigen ogen verricht had. 37Toen de koning hem vroeg wie hij dan nu naar Jeruzalem zou sturen, antwoordde hij: 38‘U kunt maar het beste een of andere vijand of landverrader naar Jeruzalem sturen. Als hij er al niet het leven laat, zult u hem afgeranseld terugkrijgen, want die plaats wordt waarlijk door een goddelijke kracht beschermd. 39Hij die in de hemel woont, houdt een wakend oog op die heilige plaats en komt hem te hulp door ieder die er met kwade bedoelingen naartoe komt, dodelijk te treffen.’
40Dit was de geschiedenis van Heliodorus en het behoud van de tempelschat.