Jeruzalem, de ontrouwe echtgenote
1-2De Heer richtte zich tot mij: ‘Mensenkind, laat Jeruzalem zien hoe afschuwelijk het heeft gehandeld. 3Zo moet je spreken: Dit zegt God, de Heer: Kanaän is het land waar je vandaan komt, daar ben je geboren. Je vader was een Amoriet, je moeder een Hethitische. 4Toen je geboren werd was er niemand die je navelstreng doorsneed, die je waste en inwreef met zout, die je in doeken wikkelde. 5Geen mens keek naar je om, niemand had zoveel medelijden met je dat hij je verzorgde. Je werd te vondeling gelegd, omdat je ongewenst was toen je werd geboren.
6Toen kwam ik voorbij. Ik zag hoe je lag te spartelen in je bloed. Leef! zei ik tegen je. 7Bloei op als een bloem op het veld! Je groeide op, je werd groot, een mooie, jonge vrouw. Je kreeg stevige borsten en je haar groeide. Maar je was nog geheel naakt.
8Opnieuw kwam ik voorbij. Ik zag dat voor jou de tijd van de liefde gekomen was. Ik heb je onder mijn hoede genomen. Je naakte lichaam heb ik bedekt. Ik heb je trouw gezworen en me met je verbonden. Zo werd je van mij. 9Ik waste het bloed van je lichaam en wreef je in met olijfolie. 10Ik deed je mooi geborduurde kleren aan en sandalen van het fijnste leer. Ik bond je een linnen hoofddoek om en gaf je een zijden mantel. 11Ik deed je prachtige sieraden om, armbanden en een halsketting. 12Ik gaf je een neusring en oorringen en zette een schitterende kroon op je hoofd. 13Je pronkte met je gouden en zilveren juwelen en met je prachtig geborduurde kleren van fijn linnen en zachte zijde. Je at gebak van het fijnste meel, honing en olijfolie. Mooier en mooier werd je, je had een koningin kunnen zijn! 14Je was om je volmaakte schoonheid beroemd bij alle volken. Ik, God, de Heer, had je zo mooi gemaakt!
15Maar jij hebt misbruik gemaakt van je schoonheid en voordeel getrokken uit je roem. Aan iedere voorbijganger bood je jezelf aan. 16Op de offerplaatsen spreidde je je bontgekleurde kleren uit om daarop overspel te plegen. Zoiets is nooit eerder gebeurd en zal nooit weer gebeuren. 17Van de gouden en zilveren sieraden die ik je gegeven had, maakte je mannenbeelden waarmee je ontucht pleegde. 18Je deed ze je prachtig geborduurde kleren om, je offerde ze mijn olijfolie en mijn wierook. 19Ik gaf je voedsel, fijn meel, olijfolie en honing, maar jij hebt dat aan die afgodsbeelden voorgezet om hun gunst te winnen. Zo is het gegaan, zeg ik, God, de Heer. 20En zelfs de zonen en dochters die je mij geschonken had, heb je aan die afgoden geofferd. Was je ontrouw nog niet erg genoeg? 21Moest je ook nog mijn kinderen offeren? 22Afschuwelijk was het wat je deed. Terwijl je leefde als een hoer, dacht je geen ogenblik meer aan de tijd dat je jong was, toen je naakt lag te spartelen in je bloed.
23Jeruzalem, ik klaag je aan! Ik, God, de Heer, zeg je: Al dit kwaad was je nog niet genoeg. 24-25Op elk plein, bij elk kruispunt bouwde je een verhoging. Daar gaf je je schoonheid prijs, je bood jezelf aan iedere voorbijganger aan. Schaamte kende je niet, je wist van geen ophouden. 26Ook met de Egyptenaren, die hitsige buren van je, heb je je afgegeven. Met je ontucht tergde je mij tot het uiterste. 27Daarom keerde ik me tegen je, Jeruzalem, ik nam een deel van je bezit weg. Ik leverde je uit aan je vijanden, de dochters van de Filistijnen die zich schaamden over je schandelijke gedrag.
28Maar je was niet te bevredigen: je gaf je ook af met de Assyriërs. En nog was het je niet genoeg. 29Je gaf je aan de Babyloniërs, dat volk van kooplui. Maar je bleef onverzadigbaar. 30Hoe kon je je zo door je hartstocht laten meeslepen? Dit zeg ik, God, de Heer: Je hebt je gedragen als de grootste hoer. 31Op elk plein, bij elk kruispunt heb je een verhoging gebouwd om jezelf aan te bieden. Maar je was niet op geld uit, zoals een hoer. 32Je was als een vrouw die haar man in de steek laat en zich geeft aan vreemden. 33Een hoer wordt betaald voor haar werk, maar jij betaalde zelf je minnaars. Je lokte hen van alle kanten naar je toe om ontucht met je te plegen. 34Het was bij jou net omgekeerd: achter andere hoeren loopt men aan, zij worden betaald; maar jij betaalde zelf je klanten. De omgekeerde wereld!’
God straft Jeruzalem
35God, de Heer zegt: ‘Luister daarom naar mij, hoer. 36-37Dit heb ik je te zeggen: Je hebt jezelf vernederd, je kende geen schaamte toen je je uitkleedde voor je minnaars, toen je ontucht pleegde met hen en met al die walgelijke afgodsbeelden waaraan je zelfs je eigen kinderen hebt geofferd! Daarom kondig ik dit aan: Ik zal al die minnaars die je genot verschaft hebt, bijeenbrengen, die van wie je hield en die aan wie je een hekel had. Ze zullen in een kring om je heen komen staan. Ik zal je kleren afrukken en je naakt aan hen laten zien. 38Ik zal je straffen zoals men vrouwen straft voor overspel of moord. Mijn grote woede zal ik op je koelen. 39Ik lever je aan hen over. Zij halen al je verhogingen neer, ze trekken je de kleren van het lijf en beroven je van je sieraden. En jij blijft naakt en berooid achter. 40Dan zullen ze een menigte mensen tegen je opzetten die je stenigen en met zwaarden op je inslaan. 41Terwijl vele vrouwen toekijken, zullen zij je huizen verbranden en je straffen. Zo maak ik een eind aan je ontucht, je zult je minnaars niet langer betalen. 42Als ik zo mijn woede op je gekoeld heb, zal ik tot rust komen, ik zal niet langer jaloers en kwaad op je zijn. 43Je vergat wat ik, God, de Heer, voor je deed toen je jong was. Je hebt me tot het uiterste getergd. Daarom moet je boeten voor alles wat je deed. Dat heb ik, God, de Heer, besloten. Dan komt er een eind aan je schandelijk en afschuwelijk gedrag.’
Zo moeder, zo dochter
44De Heer zegt: ‘Jeruzalem, als iemand een spreuk op jou moest maken, zou hij zeggen: Zo moeder, zo dochter. 45Want jij bent net als je moeder, die een afkeer had van haar man en haar kinderen, net als je zusters die hun man en kinderen haatten. Jullie moeder was een Hethitische, jullie vader een Amoriet.
46Je oudste zuster, Samaria, woonde met haar dochters in het noorden. Je jongste zuster, Sodom, woonde met haar dochters in het zuiden. 47Afschuwelijk was hun gedrag. Maar het duurde niet lang of je was erger dan zij. 48Zo waar als ik, de Heer, de levende God ben, Sodom en haar dochters hebben zich nooit zo schandelijk gedragen als jij. 49Wat deed je zuster Sodom verkeerd? Zij en haar dochters waren trots, hun maag was goed gevuld, hun leven was zorgeloos. Maar de armen en zwakken hielpen ze niet. 50Ze waren hoogmoedig, ze beledigden mij diep met hun afschuwelijke gedrag. Zodra ik dit zag, heb ik hen weggevaagd. 51En Samaria heeft niet half zoveel gezondigd als jij. Bij jouw misdaden vallen die van je zusters in het niet! 52Schaam je diep. Je zusters zijn nog heilig bij jou vergeleken. Een schande is het voor je.
53Ik zal Sodom en Samaria met hun dochters hun vroegere welvaart teruggeven. En dat zal ik pas daarna ook met jou doen, Jeruzalem. 54Dat zal een schande voor je zijn, dan juist zul je je diep schamen over alles wat je hebt gedaan. En zij zullen daar troost uit putten. 55Sodom en Samaria, je zusters, met hun dochters, zullen in hun vroegere staat hersteld worden. En ook jij met je dochters. 56-57Vroeger, toen nog niet bekend was hoe slecht je was, was je trots. De naam van je zuster Sodom gebruikte je als scheldwoord. Nu is het omgekeerd. Nu ben je zelf het mikpunt van spot voor de dochters van Edom en voor hun buren, de Filistijnen, die vol leedvermaak zijn. 58Je schandelijke gedrag, je afschuwelijke praktijken, je zult ervoor boeten! Dat kondig ik, de Heer, aan.’
59Dit zegt God, de Heer: ‘Ik zal je geven wat je verdient, Jeruzalem. Je hebt je niet gehouden aan je eed en je hebt het verbond verbroken. 60Maar ik zal me het verbond dat ik met je sloot toen je jong was, blijven herinneren. Ik zal een nieuw verbond met je sluiten dat nooit meer verbroken wordt. 61Je oudste en je jongste zuster krijg je terug. Ik maak hen dochters van je, al ben ik dat niet aan je verplicht. Dan zul je beschaamd terugdenken aan wat je hebt gedaan. 62Als ik dit nieuwe verbond met je sluit, zul je erkennen dat ik de Heer ben. 63Ik vergeef je alles. Als je daaraan terugdenkt, zul je van schaamte zwijgen. Dat verzeker ik je.’