De arend en de wijnstok
1-3De Heer richtte zich tot mij: ‘Mensenkind, spreek de Israëlieten toe in beelden en vergelijkingen. Dit moet je hun zeggen namens mij, God, de Heer:
Een grote arend met machtige vleugels,
breed van vlucht,
in volle verenpracht, rijk gekleurd,
vloog naar de Libanon
en rukte de top van een ceder af.
4De jonge loot nam hij mee
naar een verre handelsstad
in een land van kooplieden.
5Toen nam hij uit Israël een jonge stek
en plantte die in een vruchtbare akker
aan een brede waterstroom.
6De plant schoot op, breed groeide hij uit
tot een weelderige wijnstok, laag van stam.
Zijn ranken richtten zich naar de stam,
zijn wortels hechtten zich in de grond.
Nieuwe takken vormden zich,
jonge twijgen liepen uit.
7Maar er kwam een andere arend,
groot, met machtige vleugels
en een prachtig verenkleed.
De wijnstok keerde zich naar deze arend,
draaide wortels en ranken naar hem toe.
Van hem wilde hij water krijgen,
niet van de grond waarin hij was geplant.
8Toch stond hij op een vruchtbare akker
aan een brede waterstroom,
hij kon een schitterende wijnstok worden
met veel ranken en vol druiven.
9Maar ik, God, de Heer, ik vraag je: Zal hij ooit uitgroeien? Zal men zijn wortels niet uitrukken, zijn vrucht afsnijden en zijn jonge bladeren laten verdorren? Ja, hij zal verdorren. Met weinigen trek je hem uit de grond. Veel kracht is er niet voor nodig. 10Hij is geplant, maar zal hij uitgroeien? Zodra de oostenwind gaat waaien, zal hij helemaal verdorren op de grond waaruit hij opschoot!’
11-12Daarna zei de Heer tegen mij: ‘Vraag dit opstandige volk of ze begrijpen wat dit alles betekent. Herinner hen eraan hoe de koning van Babel naar Jeruzalem kwam en hoe hij de koning en de leden van het hof heeft meegevoerd naar Babel. 13Vervolgens koos hij iemand van de koninklijke familie uit, sloot met hem een verdrag en liet hem trouw zweren. Ten slotte voerde hij de machtigste mannen van het land weg. 14Want hij wilde dat het een zwak rijk zou blijven dat zich nooit zou kunnen verzetten en zich zou moeten houden aan de regels van het verdrag.
15Maar de koning van Juda is tegen hem in opstand gekomen. Hij zond gezanten naar Egypte met het verzoek hem paarden en manschappen te sturen. Zou hij kans van slagen hebben? Zou hij zijn gang kunnen gaan en ongestraft het verdrag kunnen verbreken? 16Zo waar als ik, de Heer, de levende God ben, hij zal sterven in Babel. Want hij heeft zich niet gehouden aan zijn eed, hij heeft het verdrag verbroken met de koning van Babel die hem aan de macht geholpen heeft. 17Zelfs met een grote legermacht zal de farao van Egypte hem niet kunnen helpen als de koning van Babel om zijn stad belegeringstorens en wallen aanbrengt om de inwoners uit te hongeren. 18Aan de eed die hij plechtig gezworen had, heeft hij zich niet gehouden. Hij heeft het verdrag verbroken en daarom zal hij zijn straf niet ontlopen.
19Daarom zweer ik, God, de Heer: Zo waar als ik leef, hij zal boeten omdat hij het verdrag verbroken heeft. Hij had gezworen, en dat in mijn naam, zich eraan te zullen houden. 20Als een jager vang ik hem in een net en breng hem naar Babel. Daar straf ik hem omdat hij mij ontrouw is geworden. 21Zijn keurtroepen zullen sneuvelen in de strijd, de overlevenden worden in alle richtingen uiteengejaagd. Dan zullen jullie inzien dat ik, de Heer, me houd aan mijn woord.’
De nieuwe cederboom
22-23Dit zegt God, de Heer:
‘Van de top van een hoge ceder,
van de bovenste twijgen,
pluk ik een jonge loot.
Op een hoge berg plant ik hem,
op de hoogste berg van Israël.
Hij zal bladeren krijgen en vrucht dragen,
een prachtige ceder zal het zijn.
Allerlei vogels vinden er een schuilplaats,
ze bouwen hun nesten tussen zijn takken.
24Alle bomen in het land zullen weten
dat ik, de Heer, hoge bomen vel,
lage bomen groot maak,
groene bomen laat verdorren,
dorre bomen tot bloei breng.
Wat ik, de Heer, gezegd heb,
dat doe ik ook.’