Moab gaat ten onder
1Onheil over Moab.
Verwoest is Ar-Moab,
verwoest in de nacht;
vernietigd is Kir-Moab,
vernietigd in de nacht.
2De bevolking van Baït en Dibon
gaat naar de offerhoogten
en breekt in huilen uit.
Over de steden Nebo en Medeba
roept Moab ach en wee.
Allen zijn kaalgeschoren,
hun baard hebben ze afgesneden.
3Op straat loopt men in rouwkleren,
op daken en pleinen roept men ach en wee
en laat zijn tranen de vrije loop.
4Chesbon en Elale kermen het uit,
zelfs in Jahas kan men het horen.
Moabs soldaten slaan alarm,
alle moed hebben zij verloren.
5Moabs ondergang schokt mij diep.
De vluchtelingenstroom reikt tot Soar.
Huilend beklimt men
de bergpas van Luchit,
op de weg naar Choronaïm
schreit men het uit.
6De oase van Nimrim
is een woestenij geworden,
het gras is verdord,
niets is meer groen,
de planten zijn verdwenen.
7Alles wat men heeft kunnen redden,
alles wat gespaard is gebleven,
brengt men de Wilgenbeek over.
8Heel Moab is één jammerkreet;
tot in Eglaïm en Beër-Elim
hoort men ach en wee roepen.
9Het water in Dimon
is rood van het bloed,
maar de Heer maakt de ellende nog groter:
op de Moabieten die het overleefd hebben,
op de rest van de bevolking,
laat hij leeuwen los.