Offers voor verdere zonden
1‘In de volgende gevallen moet de Israëliet een offer brengen voor zijn zonde:
Wanneer iemand een luid uitgesproken vervloeking hoort en ergens getuige van is, maar niet zegt wat hij heeft gezien of wat hij te weten is gekomen, dan zondigt hij en is hij schuldig.
2Wanneer iemand onbewust iets heeft aangeraakt dat onrein is, zoals bijvoorbeeld het kadaver van een wild, tam of kruipend dier, dan is hij onrein en is hij schuldig.
3Wanneer iemand iets van een mens heeft aangeraakt dat onrein is, wat het ook mag zijn, dan is hij schuldig, of hij het zich nu bewust is of niet.
4Wanneer iemand ondoordacht een eed uitspreekt, het doet er niet toe in welk verband, dan is hij hoe dan ook schuldig, of hij het zich nu bewust is of niet.
5In al deze gevallen heeft iemand schuld op zich geladen. Hij moet zijn zonde belijden 6en als boetedoening voor zijn zonde de Heer een schaap of een geit, een vrouwelijk dier, als offergave aanbieden. Dan zal de priester alles weer in het reine brengen en hem bevrijden van zijn zonde.
7Kan iemand geen schaap of geit betalen, dan moet hij de Heer als boetedoening voor zijn zonde twee tortelduiven of twee gewone duiven als offergave aanbieden; de ene duif dient als offer voor zijn zonde, de andere als brandoffer. 8Hij zal ze naar de priester brengen en de priester moet de duif die bestemd is als offer voor de zonde, het eerst offeren. Vlak onder de kop moet hij het dier de nek omdraaien, zonder de kop eraf te trekken. 9Van het bloed zal hij iets sprenkelen tegen de zijkant van het altaar en de rest laten uitlekken aan de voet van het altaar. Zo is het een offer voor de zonde. 10Daarna moet hij de andere duif als brandoffer opdragen, geheel volgens de voorschriften. Zo zal de priester alles weer in het reine brengen en hem bevrijden van zijn zonde: hem wordt vergeving geschonken.
11Kan iemand geen twee tortelduiven of twee gewone duiven betalen, dan moet hij als offergave voor zijn zonde zevenentwintighonderd gram van het fijnste meel aanbieden. Hij zal er geen olijfolie aan toevoegen en er geen wierook bij leggen, omdat het een offer voor de zonde is. 12Hij zal het meel naar de priester brengen en de priester zal er een handvol van nemen en dat met de andere offergaven voor de Heer op het altaar verbranden; dit duidt aan, dat de hele offergave is aangeboden aan de Heer. Zo is het een offer voor de zonde. 13En de priester zal alles weer in het reine brengen en hem van zijn zonde bevrijden: hem wordt vergeving geschonken. Wat er van het meel is overgebleven, komt toe aan de priester, evenals bij het meeloffer.’
Boeteoffers
14De Heer droeg Mozes op om de volgende aanwijzingen te geven:
15‘Wanneer iemand nalatig is en zonder opzet tekortschiet in zijn verplichtingen aan de Heer, dan moet hij de Heer als boetedoening voor zijn zonde een schaap of een geit, een mannelijk dier, als offergave aanbieden. Het moet een dier zijn zonder enig gebrek, waarvan de waarde in zilver moet zijn vastgesteld volgens de normen die in het heiligdom gelden. 16Ook moet hij de verplichting waarin hij tekortgeschoten is alsnog nakomen en daarbij een boete betalen van twintig procent; dit alles zal hij geven aan de priester. Dan zal de priester het offerdier opdragen aan de Heer en zo alles weer in het reine brengen: hem wordt vergeving geschonken.
17Wanneer iemand onbewust zondigt tegen de voorschriften van de Heer en iets doet dat verboden is, dan heeft hij schuld op zich geladen en moet hij daarvoor boeten. 18Hij moet de Heer een schaap of een geit, een mannelijk dier, als offergave aanbieden en dat naar de priester brengen. Het moet een dier zijn zonder enig gebrek en de waarde ervan moet zijn vastgesteld volgens de normen van het heiligdom. Dan zal de priester alles weer in het reine brengen en hem bevrijden van de zonde die hij zonder opzet en onbewust heeft begaan: hem wordt vergeving geschonken. 19Dit offer dient als boetedoening voor de zonde, want hij heeft zich schuldig gemaakt tegenover de Heer.’
20De Heer gaf Mozes nog verdere aanwijzingen:
21-23‘Wanneer iemand onder ede verklaart dat iemand anders hem niets in bewaring heeft gegeven of ter hand heeft gesteld, maar dit blijkt wel het geval te zijn, dan zondigt hij.
Wanneer iemand onder ede verklaart dat hij iemand anders niet heeft bestolen en zich niet heeft schuldig gemaakt aan afpersing, maar dit blijkt wel het geval te zijn, dan zondigt hij.
Wanneer iemand onder ede verklaart dat hij iets wat iemand anders is kwijtgeraakt, niet gevonden heeft, maar dit blijkt wel het geval te zijn, dan zondigt hij.
In deze en andere soortgelijke gevallen is hij nalatig jegens de Heer en is hij schuldig. Alles wat hij op een oneerlijke manier in bezit heeft gekregen 24en waarover hij onder ede een valse verklaring heeft afgelegd, moet hij aan de rechtmatige eigenaar teruggeven. Op de dag dat zijn schuld aan het licht komt, moet hij het hem volledig vergoeden en daarbij een boete betalen van twintig procent. 25Ook moet hij de Heer als boetedoening voor zijn zonde een schaap of een geit, een mannelijk dier, als offergave aanbieden en dat naar de priester brengen. Het moet een dier zijn zonder enig gebrek en de waarde ervan moet zijn vastgesteld volgens de normen van het heiligdom. 26Dan zal de priester het offerdier opdragen aan de Heer en zo alles weer in het reine brengen: de zonde waaraan hij zich schuldig heeft gemaakt, wordt hem vergeven.’