1Een psalm uit de bundel van David.
David heeft deze psalm gedicht toen hij zich in de woestijn van Juda schuilhield.
2God, u bent mijn God,
u blijf ik zoeken.
Met lichaam en ziel verlang ik naar u,
ik smacht naar u
zoals droog en dorstig land naar water.
3Daarom ging ik naar uw tempel,
om u te zien,
om te zien
hoe machtig u bent,
hoe groots.
4Uw liefde is meer waard
dan het leven,
daarom wil ik u eren en danken,
5mijn leven lang.
Naar u strek ik mijn handen uit,
uw naam zal op mijn lippen zijn.
6U voedt mij
tot verzadiging toe.
Ik juich u toe,
ik breng u hulde.
7Zelfs als ik mij ter ruste leg,
moet ik aan u denken;
ook in nachtelijke uren
bent u in mijn gedachten.
8Want u komt me te hulp,
onder uw veilige vleugels
zal ik weer juichen.
9Nooit raak ik van u los,
u houdt mij vast.
10Er zijn mensen
die mij naar het leven staan,
maar zijzelf zullen de dood vinden.
11Zij zullen vallen door het zwaard,
een prooi worden van de jakhalzen.
12De koning verheugt zich over God;
ieder die God tot getuige neemt,
kan zich gelukkig prijzen,
want leugenaars worden tot zwijgen gebracht.
Uw browser ondersteunt geen HTML5 audio.