God, denk toch aan uw volk
1Een lied uit de bundel van Asaf.
God, waarom blijft u ons verstoten?
Waarom blijft u uw woede koelen?
Wij zijn uw kudde,
onze herder bent u.
2Vergeet uw volk toch niet,
u hebt ons uitgekozen,
al heel lang geleden;
u hebt ons bevrijd
en gemaakt tot uw eigendom.
Denk toch aan de berg Sion,
waar eens uw tempel stond.
3Keer terug naar uw heiligdom,
het ligt al zolang verwoest;
onze vijanden hebben alles vernield,
4ze gingen er als razenden tekeer.
Ze richtten er hun legervaandels op!
5Ze hakten erop los
als op kreupelhout;
6het houtsnijwerk sloegen ze aan stukken
met bijlen en houwelen!
7Uw heilige woning hebben ze ontwijd,
ze hebben uw tempel platgebrand.
8Elke heilige plaats werd in de as gelegd,
overal in het land,
zo wilden ze ons breken.
9Alle gewijde voorwerpen zijn verdwenen,
profeten spreken niet meer.
Wie weet hoe lang dit nog moet duren?
10Mijn God, hoe lang nog lachen onze vijanden,
hoe lang nog blijven zij u minachten?
11Waarom doet u niets!
Grijp in, maak er een eind aan.
12God, u bent toch onze koning,
al sinds onheuglijke tijden;
u brengt steeds weer bevrijding,
overal op aarde.
13U spleet met grote kracht de zee in tweeën
en verpletterde koppen van zeeslangen.
14U vermorzelde de koppen van Leviatan
en gaf ze de haaien te eten.
15Bronnen en beken hebt u laten ontspringen,
altijdstromende rivieren drooggelegd.
16Van u is de dag, van u is de nacht,
zon en maan gaf u hun plaats.
17U hebt de aarde haar grenzen gegeven,
u maakte de zomer en de winter.
18Heer, vergeet toch niet
dat uw vijanden u uitlachen,
u minachten, de dwazen.
19En vergeet uw arm volk, uw duifje, niet,
gooi het niet voor de wilde dieren!
20Denk toch aan uw verbond met ons;
overal heerst geweld,
zelfs in de uithoeken van het land.
21Wij worden verdrukt,
alles is ons ontnomen,
stel ons niet teleur,
laat ons u weer kunnen eren.
22God, kom uw zaak verdedigen.
Vergeet niet hoe de dwazen u beledigen,
steeds weer opnieuw,
23hoe uw tegenstanders tegen u schreeuwen,
steeds luider brallen.