Onder Gods hoede ben je veilig
1Wie bescherming zoekt bij de Allerhoogste,
in de nabijheid van de Almachtige verblijft,
2hij kan zeggen:
‘U bent mijn schuilplaats, mijn vesting.
Mijn God, ik vertrouw op u.’
3Want God is het
die je ontrukt
aan het net dat wordt gespannen,
aan de pest die dodelijk is.
4Hij bedekt je met zijn vleugels,
onder zijn hoede ben je veilig;
zijn trouw is een schild, een pantser.
5Dan hoef je niet bang te zijn
voor gevaren ’s nachts
of voor pijlen overdag,
6voor de pest die rondsluipt in het duister,
of voor ziekten die toeslaan op klaarlichte dag.
7Al vallen er doden, links en rechts,
bij duizenden en tienduizenden,
jij blijft ongedeerd.
8Sla je ogen maar op
en je ziet hoe God bestraft
wie zich tegen hem keren.
9De Heer is voor jou een schuilplaats,
bij de Allerhoogste vind je onderdak.
10Rampen zullen je niet treffen,
geen plaag teistert je huis.
11Want hij stuurt je zijn engelen,
ze zullen over je waken,
waar je ook gaat.
12Ze zullen je dragen op hun handen,
je zult je aan geen steen stoten.
13Brullende leeuwen vertrap je,
giftige slangen vermorzel je.
14De Heer zelf zegt:
‘Omdat hij van mij houdt,
red ik hem;
omdat hij mij kent,
breng ik hem in veiligheid.
15Als hij mij te hulp roept,
antwoord ik hem.
Als hij in het nauw zit,
sta ik hem bij.
Ik zal hem bevrijden
en in ere herstellen.
16Een lang leven schenk ik hem,
ik zal hem gelukkig maken.’